Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Jakobus – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

De Alghemeyne Sendt-brief des Apostels JACOBI

Inhoudt van desen Sendt-brief.

DEN Apostel Iacobus alsoo hy desen Sendt-brief geschreven heeft aen de geloovige verstroyde Ioden, die de Christelicke Religie nu al geleert ende aengenomen hadden, en verhandelt hier niet soo seer de hooftstucken der Christelicker Leere, gelijck wel andere doen, maer overmits sommige onder haer door de sware vervolginge begonsten te verflauwen, ende oock enige onder haer het Christen geloof niet recht en beleefden, so is sijn voornaemste oogh-merck in desen Sendt-brief, eensdeels haer te vertroosten ende verstercken tegen de vervolgingen ende verdruckingen: ende eensdeels, haer te vermanen dat’se by de belijdenisse des geloofs moeten voegen een Godtsaligh ende Christelick leven. Tot welcken eynde hy, nae het opschrift, eerstelick haer vermaent tot lijdsaemheydt in ’t cruyce, ’t welck de belijdenisse des geloofs gemeynlick volgt, ende leert wat vruchten daer uyt voort-komen: dat de ware wijsheyt van Godt komt ende van hem moet gebeden worden. Dat wanneer yemant tot sonde versocht wort, sulcx van Godt niet en komt, maer van sijne eygene begeerlickheyt: datmen Godts woort niet alleen moet hooren, maer oock doen: ende waer in de ware Religie bestaet. Capit.1. Daer nae vermaent hy datmen den persoon des rijcken niet en moet aensien tot verachtinge der armen: ende leert dat het geloove, waer door wy gerechtveerdight ende saligh worden, vergeselschapt moet zijn met goede wercken, ende daer door betoont een waer ende levendigh geloove te zijn. Capit. 2. Voorts in het bysonder bestraft hy de gene die lichtveerdelick andere willen leeren ende bestraffen: vermaent de tonge te bedwingen, aenwijsende het quaet ende recht gebruyck der selve. Ende leert dat de rechte wijsheyt bestaet in sachtmoedigheyt ende vreedsaemheyt, ende in’t af-leggen van nijdigheyt ende twist. Cap. 3 Daerby vermaent hy haer ernstelick te vlieden de quade begeerlickheden, aenwijsende de schadelicke vruchten der selve: haer te vernederen ende van herten te bekeeren, ende niet qualick van malkanderen te spreken. Bestraft oock degene die in haer voornemen om yet te doen niet en sien op de voorsienigheyt Godts. cap. 4. Eyndelick dreygt hy seer de rijcke die hare rijckdommen misbruycken ende de arme verongelijcken, ende vermaent de arme met vele redenen het ongelijck der rijcke lijdsamelick te verdragen: maent af van lichtveerdich eedt-sweeren: leert den verdruckten ende krancken, wat sy tot haren troost moeten doen, ende hoemen sich moet dragen beyde in blijdschap ende droefheyt: als oock tegen de gene die vande waerheyt afdwalen.

Einde inleiding Jakobus