Statenvertaling.nl

sample header image

Hebreeën 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Hebreeën 2

1 DAerom moeten wy ons te meer houden aen het gene [van ons] gehoort is, op dat wy niet t’ eeniger tijdt door en vloeyen.
2 Want indien het woort door de Engelen gesproken vast is geweest, ende alle overtredinge ende onghehoorsaemheyt rechtveerdige vergeldinge ontfangen heeft:
3 Hoe sullen wy ontvlieden, indien wy op so grooten salicheyt geen acht en nemen? de welcke begonnen zijnde vercondight te worden door den Heere, aen ons bevestight is geworden van de gene die [hem] gehoort hebben:
4 Godt boven dien mede getuygende door teeckenen ende wonderen, ende menigerley crachten, ende bedeelingen des heyligen Geests, na sijnen wille.
5 Want hy en heeft den Engelen niet onderworpen de toecomende werelt, van welcke wy spreken.
6 Maer daer heeft yemandt ergens betuyght, seggende, Wat is de mensche dat ghy sijner gedenckt? ofte des menschen Sone dat ghy hem besoeckt?
7 Ghy hebt hem een weynigh minder gemaeckt dan de Engelen: met heerlickheyt ende eere hebt ghy hem gekroont, ende ghy hebt hem gestelt over de wercken uwer handen.
8 Alle dingen hebt ghy onder sijne voeten onderworpen. Want daer in dat hy hem alle dingen heeft onderworpen, en heeft hy niets uytgelaten dat hem niet onderworpen en zy: doch nu en sien wy noch niet dat hem alle dingen onderworpen zijn:
9 Maer wy sien Iesum met heerlickheyt ende eere gekroont, die een weynigh minder dan de Engelen geworden was, van wegen het lijden des doodts: op dat hy door de genade Godts voor allen de doodt smaken soude.
10 Want het betaemde hem, om welcken alle dingen zijn, ende door welcken alle dingen zijn, dat hy vele kinderen tot de heerlickheyt leydende, den oversten-leydsman harer salicheyt door lijden soude heyligen.
11 Want ende hy die heylight, ende sy die geheylight worden, zijn alle uyt een: om welcke oorsake hy hem niet en schaemt haer broeders te noemen,
12 Seggende, Ick sal uwen naem mijnen broederen vercondigen, in ’t midden der Gemeynte sal ick u lof-singen.
13 Ende wederom, Ick sal mijn betrouwen op hem stellen. Ende wederom, Siet daer, ick ende de kinderen die my Godt gegeven heeft.
14 Overmits dan de kinderen des vleeschs ende bloedts deelachtigh zijn, so is hy oock desgelijkcks der selver deelachtigh geworden, op dat hy door den doodt te niete doen soude den genen die ’t gewelt des doots hadde, dat is, den Duyvel:
15 Ende verlossen soude alle de gene die met vreese des doodts door al [haer] leven der dienstbaerheyt onderworpen waren.
16 Want waerlick hy en neemt de Engelen niet aen, maer hy neemt het zaedt Abrahams aen.
17 Waerom hy in alles den broederen moeste gelijck worden, op dat hy een barmhertigh ende een getrouwe Hooge-Priester soude zijn in de dingen die by Godt [te doen waren], om de sonden des volcks te versoenen.
18 Want in ’t gene hy selve versocht zijnde geleden heeft, can hy de gene die versocht worden, te hulpe comen.

Einde Hebreeën 2