Statenvertaling.nl

sample header image

Hebreeën 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Hebreeën 11

1 Om de Hebreen te beter tot stantvastigheyt in het geloove te bewegen, beschrijft hy haer het Geloove, met sijne eygenschappen ende werckingen. 4 ende brenght tot dien eynde voort de exempelen van het geloove der Oudt-vaderen des Ouden Testaments, ende voor eerst van Abel. 5 ende van Enoch. 7 ende van Noë. 8 daer nae van Abraham. 11 ende van Sara. 13 die met haer zaedt de beloften des lants Canaan wel hebben ontfanghen, maer de volbrenginge van die, niet op der aerden, maer in den hemel hebben verkregen. 17 Voorders verhaelt hy het exempel van het geloove Abrahams in het offeren van sijnen sone Isaac. 20 ende Isaacx in het segenen van sijnen sone Iacob. 21 ende Iacobs in het segenen vande sonen Iosephs. 22 ende Iosephs op sijn sterf-bedde. 23 Daer na vande Ouders Mosis. 24 ende van Mose selve in het verachten van sijne eere ende gemack in het hof van Pharao. 27 ende in het scheyden uyt Egypten, houden van het Pascha, ende doorgaen door de roode zee. 30 Daer na van Iosue ende van Rahab in’t in-nemen van Iericho. 32 mitsgaders van de Richters ende Coningen, die door het geloove groote dingen verricht hebben. 35 Daer nae van eenige vrouwen, die groote swarigheden daer door hebben uytgestaen. 36 gelijck oock verscheydene andere Propheten ende Martelaren. 39 Besluyt dat dese alle ghestorven zijn in ’t geloove, hoewel sy de beloofde sake sonder ons niet en hebben verkregen.
 
1 HEt gheloove nu is 1 een vaste grondt der dingen die men hoopt, [ende] 2 een bewijs 3 der saken die men niet en siet.
1 Ofte, een vast vertrouwen. D. het gene doet bestaen, ofte vast ende als tegenwoordigh staen de dingen die van Godt in Christo belooft zijn, ende die derhalven door de hope worden verwacht: het welck niet alleen en geschiet door eene toestemminge van Godts beloften in ons verstant, maer oock door een vertrouwen op de selve in onsen wille. Siet Rom. 4.18, etc. ende hier voor capit. 3.14. Gr. hypostasis, dat is, selfstandigheydt, van welck woordt siet oock 2.Corinth. 9.4. ende 11.17.
2 Oft, overtuyginge: want het geloove siende op Godts openbaringhe ende belofte, overtuyght ende versekert het herte des menschen veel stercker van de waerheyt der saecke, dan eenigh ander bewijs uyt de natuerlicke reden voortgebracht.
3 Dat is, selfs die door natuerlicke sinnen ofte reden van ons niet en worden begrepen. Ofte, die niet tegenwoordigh en zijn voor onse oogen. Want hoewel de dingen die gesien worden oock wel gelooft worden, gelijck Christus tot Thomam spreeckt Ioan. 20.29. nochtans en is dit eygentlick niet het Godtlick geloove, dat in ons door den H. Geest wort gewrocht, het welck alleen op Godts belofte ofte openbaringe siet, het zy de dingen nu voorleden, tegenwoordigh, ofte toekomende zijn: gelijck uyt de exempelen, die Paulus voortbrenght, sal blijcken.
 
2 Want door ’t selve hebben 4 de Oude 5 getuyggenisse becomen.
4 Namelick voor-vaders, van welcke wy afkomstigh zijn, ende welcker exemplen wy moeten navolgen.
5 Namel. dat sy Gode behaeghden, gelijck vers 5 wordt uytgedruckt.
 
3 Door het geloove verstaen wy a dat 6 de werelt 7 door het woordt Godts is 8 toebereydt, b also dat de dingen die men siet, 9 niet geworden zijn uyt dingen die gesien worden.
a Genes. 1.1. Psal. 33.6. Ioan. 1.10. Ephes. 3.9. Coloss. 1.16.
6 Gr. de eeuwen: ghelijck capit. 1.2.
7 Dat is, door het krachtigh bevel Godts. Siet Genes. 1. capit. Psal. 33.6.
8 D. geschapen, ende in sulcken orden ende gestalte gebracht, als wy die nu sien.
b Rom. 4.17. Coloss. 1.16.
9 Ofte, geworden zijn niet uyt sienlicke, ofte, gesiene dingen. dat is, uyt niet. Want dit heeft het geloove eygen, dat het uyt Godts woordt gelooft dat de werelt uyt niet is geschapen: waer toe geen Philosooph door de natuerlicke reden en heeft konnen komen.
 
4 Door het geloove c heeft Abel 10 een meerder offerande Gode ghe-offert dan Cain, 11 door welck hy d getuygenisse becomen heeft 12 dat hy rechtveerdigh was, alsoo Godt 13 over sijne gaven getuygenisse gaf: ende door het selve [geloove] 14 spreeckt hy noch na dat hy gestorven is.
c Genes. 4.4.
10 Sommige nemen dit woordt meerder voor van meerder prijs, om dat Abel uyt sijne vetste beesten sijne offerande heeft gedaen, ende Cain maer uyt eenige slechte vruchten. Doch wordt hier het selve woordt wel soo bequamelick genomen voor weerdiger, ende Gode aengenamer, het welck den Apostel daer uyt besluyt, om dat Godt Abel ende sijne offerande aensach, ende Cains niet, het welck de Apostel getuyght dat door het geloove Abels is geschiet: Namelick om dat Abel in dese offerande sach op dat zaet der vrouwe, dat de slange soude den kop vertreden, dat is, op Christum, die door sijne doodt den Duyvel soude te niete maken. Hebr. 2.14.
11 Namel. geloove.
d Matth. 23.35.
12 Dit en staet wel niet met soo veel woorden, Genes. 4.4. maer de Apostel besluyt het selve uyt het gene daer staet, dat Godt hem ende sijne offerande aensagh, welcken tytel van rechtveerdigheydt Christus daerom aen Abel oock geeft Matth. 23.35.
13 Namel. door Mosem, Genes. 4.4. ofte door een extra-ordinaris teecken uyt den hemel ontrent sijne offerande, ghelijck over Aarons offerande Levit. 9.24. over Elie, 1.Reg. 18.38. Davids, 1.Par. 21.26. Salomons, 2.Par. 7.1. door het senden van vyer uyt den hemel is geschiet. Het welck daerom seer gelooflick is, om dat Cain dit siende over sijnen broeder met toorn ende nijdt is ontsteken.
14 N. niet alleen met sijn goet exempel in Godts woort, maer oock door sijn bloedt, het welck nae sijn doodt wrake riep tot Godt. Siet Gen. 4.10. Hebr. 12.24.
 
5 Door het geloove is e Enoch 15 wechgenomen geweest, op dat hy den doot niet en soude 16 sien: ende hy en wiert niet gevonden, daerom dat hem Godt wech genomen hadde: want voor sijne wech-neminge heeft hy getuygenisse ghehadt dat hy 17 Gode behaeghde.
e Genes. 5.24.
15 Gr. overgeset, N. van de aerde in den hemel, gelijck van Elia uyt-gedruckt wordt 2.Reg. 2.1.
16 D. lijden, ofte gevoelen: ghelijck dit woordt sien oock genomen wordt, Psal. 16.10. Ioan. 8.51. Waer uyt blijckt, dat sijn lichaem in dese opneminge nae den hemel de sterflickheyt heeft afgeleght, ende in een onsterflick ende verheerlickt lichaem is verandert: gelijck van Elia te lesen is Luc. 9.30. ende van alle geloovige ten laetsten dage, 1.Cor. 15.51. ende 1.Thes. 4.15.
17 Dit en seght wel niet de text, Genes. 5.22. maer de Apostel besluyt dit uyt het gene daer staet dat hy geduerighlick voor Godt wandelde.
 
6 Maer sonder geloove 18 is het onmogelick [Gode] te behagen. Want 19 die tot Godt komt moet gelooven 20 dat hy is, ende 21 een belooner is der gene 22 die hem soecken.
18 Ofte, is het onmogelick dat hy Gode behaeght heeft. Namelick, ter eeuwiger saligheydt. De reden is om dat niemant buyten Christum Gode alsoo behagen en kan. Ioan. 14.6. Actor. 12.4.
19 Dat is, die voor Godt ghestadelick wandelt, ghelijck Moses van Enoch spreeckt Genes. 5. versen 22, 24. Ofte, die Godt dient, ende sijne gunste soeckt te genieten.
20 N. niet alleen een wesentlicke sake, maer oock sodanigh als hy hem in sijn woort heeft geopenbaert, niet alleen volgens de Wet, maer oock volgens het Euangelium, daer het geloove, van het welck Paulus hier spreeckt, eygentlick op siet. Rom. 1. versen 16, 17.
21 Ofte, loon-gever, vergelder: dat is, volbrenger van sijne beloften in het beloonen der gene die hem soecken. Want dese loon en kan niet gehoopt worden dan uyt vorige belofte, daer het geloove op siet. Welcke hier nootsakelick moet zijn, niet eene belofte der Wet, maer des Euangeliums, overmits niemant de belofte der eeuwiger erve uyt de Wet en kan deelachtigh worden. Siet Galat. 3.18.
22 Namel. door den wegh in den Euangelio geopenbaert. Ioan. 17.3.
 
7 Door het geloove heeft f Noë door Godtlicke aensprake vermaent zijnde van de dingen 23 die noch niet gesien en wierden, [ende] 24 bevreest geworden zijnde, de Arcke toebereydt tot sijns huysgesins behoudenisse: door welcke [Arcke] hy 25 de werelt heeft veroordeelt, ende is geworden 26 een erfgenaem der rechtveerdicheyt die na den geloove is.
f Gen. 6.13.
23 D. die noch niet tegenwoordigh en waren. Namel. van de Sund-vloet, ende van sijne behoudenisse in de Arke.
24 N. met eene eerbiedinge ende kinderlicke vreese van Godts dreygementen tegen de werelt, ende van Godts beloften tegen hem.
25 N. door sijn exempel, in de tegenwoordigheydt van allen: gelijck Mat. 12.41, 42.
26 Dat is, deel-genoot, ofte besitter, niet alleen van sijn leven, daer van oock den Godtloosen Cham deelachtigh was, maer oock des eeuwigen levens, dat door de rechtveerdigheyt des geloofs alleen wordt verkregen. Rom. 4.13, etc.
 
8 Door het geloove is g Abraham 27 geroepen zijnde, gehoorsaem geweest om uyt te gaen 28 na de plaetse die hy tot een erfdeel ontfangen soude: ende hy is uytgegaen niet wetende waer hy komen soude.
g Genes. 12.4.
27 N. uyt Ur in Chaldeen. Siet Actor. 7.2, etc.
28 D. na het lant Canaan, hoewel hem in sijne eerste beroepinge sulcks noch niet en was kondt gedaen. Siet Genes. 12.1.
 
9 Door het geloove is hy een inwoonder geweest in het landt der belofte, als in een vremt [lant], ende heeft 29 in Tabernakelen gewoont met Isaac ende Iacob, die mede-erfgenamen waren 30 der selver belofte.
29 N. gelijck vremdelingen ende reysigers plachten, om die weder te konnen opnemen, ende nae andere plaetsen te voeren: ghelijck daer toe by ons de tenten plegen gebruyckt te worden.
30 N. van de toekomende besittinge des landts Canaan, ende volgens oock van het eeuwige leven.
 
10 Want hy verwachtede 31 de Stadt 32 die fondamenten heeft, welcker 33 konstenaer ende bouw-meester Godt is.
31 D. den hemel, ofte het hemelsche Ierusalem, waer van het landt Canaan ende daer nae oock Ierusalem maer schaduwen waren.
32 N. welcke vast ende onbeweeghlick ware. Ende stelt den Apostel dit teghen de Tabernakelen, die geen fondamenten en hadden. Siet hier nae capit. 13.14. Apoc. 3.12. ende 21.2, etc.
33 D. afteeckenaer, ofte ordineerder nae de konst, gelijck plach te geschieden eermen tot bouwen van de steden voortgaet.
 
11 Door het geloove heeft oock h Sara selve kracht ontfangen 34 om zaedt te geven, ende i 35 boven den tijdt [hares] ouderdoms heeft sy gebaert: overmits sy hem 36 getrouw heeft geacht die het belooft hadde.
h Genes. 17.19. ende 21.2.
34 Gr. tot nederworpinge, ofte, tot gront-legginge des zaedts. Het welck niet alleen van Abraham verstaen wordt, uyt wien Sara het zaet heeft ontfangen: maer oock van Sara selve, die in dese ontfangenisse haer eygen zaet in sulcken ouderdom, door de kracht des geloofs, daer by heeft gegeven, gelijck in alle natuerlicke ontfangenisse geschiet. Siet oock Levit. 12.2.
i Luc. 1.36.
35 N. alsoo sy nu negentigh jaren oudt was, ende boven dien onvruchtbaer. Siet Genes. 16.1. Rom. 4.19.
36 Want hoewel Sara daer over in het begin loech, soo heeft sy nochtans daer nae oock aen de belofte vast gehouden.
 
12 Daerom zijn oock van eenen, 37 ende dat eenen verstorvenen, [so vele] in menichte geboren k als de sterren des hemels, ende als het zandt dat aen den 38 oever der zee is, ’t welck ontallick is.
37 N. niet alleen ten aensien van Sara, maer oock van hem selven, gelijck Paulus verklaert Rom. 4.19. Dat Abraham dan nae de doodt van Sara, noch verscheydene kinderen uyt Ketura heeft gekregen, moet de nieuwe jeughd toegeschreven worden, die hy door dese nieuwe belofte heeft ontfangen.
k Genes. 15.5. ende 22.17. Rom. 4.18.
38 Gr. lippe.
 
13 l Dese alle zijn in het geloove gestorven, 39 de beloften niet verkregen hebbende, maer hebben de selve van verre gesien, ende gelooft, ende omhelst, ende hebben beleden m dat sy 40 gasten ende vremdelingen op der aerden waren.
l Ioan. 8.53.
39 D. de sake die haer verscheydenmael belooft was, van den eygendom des landts Canaan, ende het zaet daer in alle geslachten der aerde souden gesegent worden.
m Genes. 23.4. ende 47.9.
40 Gelijck van Iacob uytdruckelick wordt betuyght, doe hy voor Pharao stondt. Genes. 47.9. ende van andere voor ende nae hem, Genes. 15.13. ende 28.4. Psal. 39.13.
 
14 Want die 41 sulcke dingen seggen, betoonen klaerlick dat sy 42 een vaderlandt soecken.
41 Namelick, dat sy vremdelingen ende gasten zijn op aerden.
42 Namelick, dat buyten dese werelt in den hemel is, gelijck vers 16 wort verklaert.
 
15 Ende indien sy dies [vaderlandts] gedacht hadden 43 van welck sy uytgegaen waren, sy souden tijdt gehadt hebben om weder te keeren:
43 N. hier op aerden, gelijck daer was het landt van Mesopotamien ofte Chaldeen, daer Abraham met sijne gheslachte uyt vertrocken was.
 
16 Maer nu zijn sy begeerich nae een beter, dat is, na het hemelsche. Daerom 44 en schaemt hem Godt harer niet, n om haren Godt 45 genaemt te worden: want hy hadde haer 46 een stadt bereydt.
44 Dat is, en verontweerdight hem niet.
n Exod. 3.6. Matth. 22.32. Actor. 7.32.
45 N. selfs na hare doodt, ghelijck hy doorgaens wordt genaemt de Godt Abrahams, Isaacs, ende Iacobs. Siet Exod. 3.6. Waer uyt Christus selve besluyt, dat dese dan niet alleen kinderen Godts en waren ter wijle sy op aerden leefden, maer dat hare lichamen oock weder souden opstaen, alsoo Godt niet en is een Godt van doode, maer van levende. Mat. 22. versen 31, 32.
46 N. die fondamenten hadde in den hemel, daer Godt selve sijne heerlickheyt in openbaerde, ende haer als rechte burgeren soude ontfangen. Phil. 3.20.
 
17 o Door het geloove heeft Abraham 47 als hy versocht wiert, Isaac 48 ge-offert, ende hy, die de beloften ontfangen hadde, heeft 49 [sijnen] eenigh-geborenen ge-offert,
o Genes. 22.10.
47 Dat is, beproeft wiert, ofte van Godt aengesocht wiert om vast bewijs te geven van sijne gehoorsaemheyt, Genes. cap. 22.
48 D. bereydt geweest om te offeren, ofte besigh met hem te offeren.
49 Also wort Isaac genaemt om dat hy alleen uyt de vrye was geboren, ende Ismael uyt de dienstbare geen recht erfgenaem en was.
 
18 (50 Tot den welcken geseght was, p In Isaac sal u het zaedt genaemt worden) 51 overleggende dat Godt machtich was [hem] oock uyt de dooden te verwecken:
50 Ofte, van den welcken, gelijck dit Gr. woordeken pros oock hier voor genomen kan worden cap. 1.7, 8.
p Genes. 21.12. Rom. 9.7. Galat. 3.29.
51 D. by hem door het geloove, dat vast stont op Godes beloften, besluytende ofte bedenckende.
 
19 Waer uyt hy hem oock 52 by gelijckenisse weder-gekregen heeft.
52 Dit doet de Apostel daer by, om dat hy hem alreede voor doodt moeste houden, dien Godt beval dat geslachtet soude worden: uyt welcken stant, als eenen stant des doots, hy hem daerna weder ontfingh, doe hem Godt sulcks belettede.
 
20 q Door het geloove heeft Isaac [sijne sonen] 53 Iacob ende Esau gesegent aengaende toekomende dingen.
q Gen. 27.28, 39.
53 D. in sijnen segen het lant Canaan, ende daer ontrent, alsoo verdeelt, ende Esaus nakomelingen aen Iacobs nakomelingen alsoo onderworpen, als of hy de volle besittinge daer van alreede gehadt hadde.
 
21 r Door het gheloove heeft Iacob 54 stervende een yegelick der sonen Iosephs gesegent, s ende 55 heeft aengebeden [lenende] 56 op het opperste van sijnen staf.
r Gen. 48.15.
54 D. na by de doot zijnde, in sijne sterf-sieckte.
s Gen. 47.31.
55 N. niet sijnen staf, gelijck eenige verkeerdelick meenen, maer op sijnen staf den Godt sijner vaderen, ende den Engel, die hem tot dien tijt toe hadde bygestaen, ende van vele swarigheden verlost: dat is, den Sone Godts. gelijck Gen. 48.3, 15. te sien is.
56 De Hebr. text Genes. 47.31. seght aen het hooft, ofte, hooft eynde van het bedde. Doch de Griecksche oversetters hebben voor Mittah, dat is, bedde gelesen Matteh, dat is, roede ofte staf: welcke de Apostel hier heeft gevolght, also beyde waerachtigh kan zijn. Want uyt de vergelijckinge van Gen. 47.31. met Genes. 48.2. blijckt, dat Iacob, als hy de sonen Iosephs, ende daerna oock sijne sonen segende, op sijn bedde heeft geseten, ende van wegen sijne swackheyt op eenen staf heeft gesteunt, also sijne beenen van het bedde hingen, die hy nae den segen weder ingetrocken heeft. Gen. 49.33.
 
22 t Door het geloove heeft Ioseph stervende 57 gemeldet van den uytganck der kinderen Israëls, ende heeft bevel gegeven 58 van sijne gebeenten.
t Gen. 50.24.
57 D. betuyght dat Godt sijne belofte soude volbrengen, van de verlossinge der kinderen Israels uyt Egypten. Siet Gen. 50.24, etc.
58 D. van het mede nemen sijner gebeenten nae het lant Canaan, niet uyt eenige superstitie ofte om sijne gebeenten daer te laten aenbidden, het welck noyt geschiet en is, maer om de ghemeynschap die hy met sijne broederen aen de belofte Godts hadde, ende sijne hope van de vervullinge der selve, oock nae sijne doot, hier door te betuygen, ende hare nakomelingen daer in te verstercken.
 
23 v Door het geloove wierdt Moses, doe hy geboren was dry maenden lanck van sijne 59 ouders verborgen, overmidts sy sagen dat het kindeken schoon was: ende 60 sy en vreesden het gebodt des Conincks niet.
v Exod. 2.2. Actor. 7.20.
59 Gr. vaders, dat is, ouders. Namel. Amram ende Iocebed. Exod. 6.19. die door de schoonheydt des kints beweeght wierden om yet bysonders daer van te verwachten, het welck den Apostel hier haer geloove op Godts beloften toe-schrijft. Iosephus de History-schrijver getuyght Antiq. lib. 2. cap. 5. dat de vader van Moses door een Godtlicke openbaringe was kondt gedaen, dat dese sone haer uyt Egypten soude verlossen.
60 Namel. niet alsoo dat sy het kindt, nae het gebodt des Conincks, souden hebben gedoodt, hoe wel daer eenige swackheydt in haer geloove is gekomen, doe sy het evenwel daer nae aen de reviere te vondelingh hebben geleght, doch met hope dat yemant het soude vinden ende opbrengen, gelijck geschiet is. Een geloove dan al is ’t met swackheyt gevoeght, wordt hier oock voor een waerachtigh geloove gerekent.
 
24 Door het geloove heeft Moses, nu 61 groot geworden zijnde, geweygert 62 een sone van Pharaos dochter genaemt te worden:
61 D. nu veertigh jaren oudt geworden zijnde, gelijck Stephanus getuyght Actor. 7.23.
62 Want die hadde hem tot eenen sone aengenomen. Exod. 2.10. Actor. 7.21.
 
25 x Verkiesende liever met het volck Godts qualick gehandelt te worden: dan voor eenen tijdt 63 de genietinge der sonde te hebben.
x Psal. 84.11.
63 D. de vermakingen ende gemacken des hofs Pharaonis, die hy sonder tegen Godt hem te besondigen, niet en konde genieten.
 
26 Achtende de versmaetheyt 64 Christi meerderen rijckdom te zijn, dan de schatten in Egypten: want hy sach 65 op de vergeldinge des loons.
64 D. die hy om de verwachtinge Christi, ende nae Christi exempel soude moeten lijden. Siet diergelijcke 2.Corinth. 1.5. Coloss. 1.24. Want Moses heeft oock den dagh Christi gesien, ende hem daer in verheught, gelijck van Abraham geseght wordt Ioan. 8.56.
65 Namel. die eeuwigh ende onvergancklick soude zijn in den Hemel. 1.Pet. 1. versen 4, 5, 6. daer de geloovige oock op mogen sien, als op eenen loon, niet die Godt haer schuldigh soude zijn, ofte die sy souden verdienen, maer die Godt haren Vader haer als sijne kinderen uyt genaden belooft te sullen geven. siet Mat. 5. versen 10, 11, 12.
 
27 Door het geloove heeft hy 66 Egypten verlaten, niet vreesende den toorn des Conincks. Want 67 hy hielt sich vast, als 68 siende 69 den onsienlicken.
66 N. met het gantsche volck Israels, niet tegenstaende de dreyghementen des Conincx. siet Exod. 10.29.
67 N. aen Godts bevel, sonder door eenige vreese daer van te wijcken. Ofte, hy was kloeckmoedigh, stantvastigh.
68 Namel. door het geloove.
69 Namel. Godt. Siet Psal. 56.12. ende 118.6. Rom. 8. vers 31.
 
28 y Door het geloove heeft hy het Pascha uytgericht, ende 70 de besprenginge des bloets, op dat de verderver der eerst-geborene haer 71 niet raken en soude.
y Exod. 12.21.
70 Gr. aengietinge. Namel. aen de durpels ende posten van de deuren der Israeliten. Exo. 12.21, etc.
71 D. niet beschadigen, ofte beleedigen.
 
29 z Door het geloove 72 zijn sy de roode zee door-gegaen, als door het drooge: het welcke de Egyptenaers [oock] versoeckende, zijn verdroncken.
z Exod. 14.22.
72 Nam. Moses, Aaron, ende de andere Israeliten. Want hoewel eenige onder haer geen waerachtig geloove en hadden, gelijck den Apostel hier voren cap. 3.18. getuyght heeft, nochtans soo zijnder oock vele ware geloovige met hem geweest. siet hier voren c. 3.16. op welcke hier eygentlick gesien wort. Ofte, van welcke de Egyptenaers proeve ghenomen hebbende.
 
30 a Door 73 het geloove zijn de mueren van Iericho gevallen, als’se tot seven dagen toe 74 omringt waren geweest.
a Iosu. 6.20.
73 N. van Iosua, ende der andere vrome Israeliten: ghelijck in ’t voorgaende vers.
74 N. van het leger der Israeliten met basuynen geluydt. Iosu. 6.20.
 
31 b Door het geloove is Rachab 75 de hoere niet omgekomen met 76 de ongehoorsame, c als sy de verspieders 77 met vrede hadde ontfangen.
b Iosu. 6.23. Iacob. 2.25.
75 Het Hebr. woort zonah beteeckent oock een weerdinne: ende de verspieders zijn in haer huys gegaen om te logeren. Iosu. 2.1. Doch dewijle de Apostel alhier, gelijck oock Iacobus in sijnen brief capit. 2.25. haer een hoere noemt, soo schijnt dat sy van beyde dese dingen professie gedaen heeft: gelijck onder de Heydenen meermael geschiede, dewijle oock van haren man geen ghewach en wordt gemaeckt Iosu. 2.18. Dan daer nae tot Godt bekeert zijnde, is sy een exempel van geloove ende vromigheydt geworden, ende onder de Israeliten getrouwt met Salmon den Vader Booz, een der voor-ouderen Davids, ende volgens oock Christi. Siet Matth. 1.5.
76 Dat is, de andere halstarrige ende onboetveerdige menschen binnen Iericho.
c Iesu. 2.1.
77 Dat is, beleefdelick, ende haer in alles behulpigh zijnde.
 
32 Ende wat sal ick noch [meer] seggen? Want de tijdt sal my ontbreken, soude ick verhalen d van Gedeon, e ende Barack, ende f Sampson, ende g Iephthe, ende h David, ende i Samuel, ende 78 de Propheten:
d Iudic. 6.11.
e Iudic. 4.6.
f Iudic. 13.24.
g Iudic. 11.1. ende 12.7.
h 1.Sam. 17.45.
i 1.Sam. 12.20.
78 N. dienae Samuel ende David in het volck Israels zijn geweest.
 
33 Welcke door het geloove 79 Coninckrijcken hebben overwonnen, 80 gerechtigheyt geoeffent, 81 de beloftenisen verkregen, k 82 de muylen der leeuwen toe-ghestopt:
79 N. als Iosue een ende dertigh Coningen, ende David alle de omliggende rontom het lant Canaan heeft overwonnen.
80 N. niet alleen in het leyden van een rechtveerdigh leven, maer oock in het oeffenen van opentlicke justitie, gelijck vele Godtsalige Rechters ende Coningen hebben gedaen.
81 Dat is, de vervullinge der beloften, die haer geschiet waren, ghelijck daer was de besittinge van het landt Canaan, ende van eenige besondere weldaden, als aen Sara, Anna, etc. ende oock in het gemeyn van vergevinge der sonden, aenneminghe tot kinderen, ende de erve des eeuwigen levens. Siet hier voren vers 16. Actor. 15.11.
k Iudic. 14.6. 1.Sam. 17.34. Dan. 6.22.
82 Namel. gelijck Simson Iudic. 14.6. David 1.Sam. 17.34. ende Daniel Dan. 6.22.
 
34 l 83 De kracht des vyers hebben uytgebluscht, m 84 de scherpte des sweerts zijn ontvloden, n 85 uyt swackheydt krachten hebben gekregen, 86 in den krijgh sterck geworden zijn, 87 hebben heyr-legers der vremde op de vlucht gebracht:
l Dan. 3.25.
83 Namel. gelijck de mede-gesellen Daniels. Dan. 3.25.
m 1.Sam. 20.1. 1.Reg. 19.3. 2.Reg. 6.16.
84 Gr. de monden des sweerts. Namelick, als David het sweert Sauls. 1.Sam. 20. cap. Elias het sweert Achabs, 1.Reg. 19. Elizeus het sweert der Syriers. 2.Reg. 6. capit.
n Iob 42.10. Psal. 6.9. Iesai. 38.21.
85 N. als Iob. Iob 42. capit. David. Psal. 6. Ezechias Isai. 38.
86 Namel. als vele Rechteren ende Coningen.
87 Namel. als Ionathan. 1.Sam. 14. capit.
 
35 o 88 De vrouwen hebben hare dooden 89 uyt de opstandinge [weder] gekregen: p ende andere zijn 90 uytgereckt gheworden, 91 de [aengebodene] verlossinge niet aen-nemende, op dat sy 92 een beter opstandinge verkrijgen souden.
o 1.Reg. 17.23. 2.Reg. 4.36.
88 Als de weduwe van Sarepta door Eliam. 1.Reg. 17. cap. ende de Sunamitische vrouwe 2.Reg. 4. door Elizeum.
89 Dat is, nae dat sy van de Propheten uyt den doodt opgeweckt waren.
p Actor. 22.25.
90 Namel. als het vel op een trommel, om daer nae met stocken ter doodt geslagen ende gepijnicht te worden, gelijck het Griecx woordt medebrenght. Ende siet hier de Apostel oock op het exempel van Eleazarus, ende diergelijcke pijningen onder den tyran Antiochus, waer van te lesen is 2.Machab. 6.18, etc.
91 Namel. die van de dienaers Antiochi was aengheboden, indien hy maer hem geliet tegen Godts Wet te doen, gelijck sy versochten.
92 Namel. hier naemaels ten uytersten dage. Dan. 12.2.
 
36 Ende andere hebben 93 bespottingen ende geesselen geproeft, ende oock q banden ende gevangenisse:
93 Namel. als Mirah 1.Reg. 22. cap. Amos, Ieremias, etc.
q Ierem. 20.2.
 
37 r Zijn 94 gesteenight geworden, 95 in stucken gezaeght, 96 versocht, 97 door het sweert ter doodt gebracht: 98 hebben gewandelt s in 99 schaeps-vellen, [ende] in geyten-vellen: verlaten, verdruckt, qualick gehandelt zijnde:
r 1.Reg. 21.13.
94 Als Zacharias de sone Iojade. 2.Chron. 24. cap.
95 Gelijck de oude Ioodsche Historien getuyghen van Iesaia onder de tyrannie van Manasse. Waer uyt blijckt dat de Apostel niet alleen uyt de Godtlicke schrift, maer oock uyt andere den Hebreen bekende Historien exemplen verhaelt: gelijck op het 35 vers oock is aengeteeckent.
96 Namel. door sware dreygementen ende pijningen.
97 Gr. door de doot des sweerts: gelijck vele ten tijden van Manasse. 2.Reg. 21.16. ende onder andere tyrannen.
98 Gr. hebben omgegaen. N. hier ende daer dwalende.
s 2.Reg. 1.8. Matth. 3.4.
99 Gelijck van Elias betuyght wordt 2.Reg. 1.8. ende gelijck der Propheten dracht in het gemeen was, als te sien is. Zach. 13.4.
 
38 (Welcker de werelt 100 niet weerdich en was) hebben in woestijnen gedoolt, ende [op] bergen, ende [in] speloncken ende [in] de holen der aerde.
100 De wereltsche menschen hielden sulcke geloovige voor een uytvaeghsel der werelt, maer den Apostel getuyght daer tegen dat de werelt haer niet weerdigh en was, ende datse daerom Godt als buyten het geselschap der werelt onderhielt: gelijck David lange in de wildernissen dwaelde. 1.Sam. 22. 23. 24. capittel. Elias onder Achab. 1.Reg. 19. capit. ende die hondert Propheten die in de speloncken versteken waren 1.Reg. 18. cap. gelijck oock vele andere waer van de historien gewach maken.
 
39 Ende 1 dese alle hebbende door het geloove getuygenisse gehadt, 2 en hebben de belofte niet verkregen:
1 Namel. van welcke in dit capittel mentie wordt gemaeckt.
2 D. de beloofde sake, Namel. Christum in den vleesche geopenbaert, met de vervullingen van alle de schaduwen des Ouden Testaments, ende den stant der Kercke onder hem door de geheele werelt belooft. Siet Luc. 10. versen 23, 24.
 
40 Alsoo Godt 3 wat beters over ons voorsien hadde, 4 op dat sy 5 sonder ons niet en souden volmaeckt worden.
3 Namel. dat in onsen tijdt dit alles soude volbracht worden.
4 Ofte, also dat sy sonder ons, etc.
5 Sommige verstaen dit van hare saligheydt in den hemel: Doch dit soude strijden tegen het gene op het exempel Enochs is aengeteeckent vers 5. ende tegen ’t gene van hare hope hier voren is geseght vers 16, ende tegen de belofte Christi Mat. 5.12. ende andere plaetsen der Schriftuere, oock tegen den tijdt in welcken Paulus dit schreef, als wanneer Christus nu lange was opgevaren ten hemel, ende derhalven oock de voor-vaderen in den hemel, selfs na haer gevoelen, waren gebracht. Soo wordt dan dit verstaen van de komste Christi in den vleesche, ende van de volmakinge van den stant der Kercke onder ’t Nieuwe Testament, gelijck te voren is aengewesen. Want hadde de volmaecktheyt in het Oude Testament geweest, so en soude het nieuwe niet noodigh zijn geweest, ende sy souden hare volmakinge uyt een ander oorsake hebben gehadt dan wy. Sonder ons kan dan bequamelick genomen worden voor door een ander oorsake dan wy.

Einde Hebreeën 11