Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WAnt de Wet, hebbende een schaduwe der toecomende goederen, niet het beeldt selve der saken, en can met de selve offeranden, die sy alle jaere geduerichlick op-offeren, nimmermeer heyligen de gene die daer toe gaen. |
2 Andersins souden sy opgehouden hebben geoffert te worden, om dat de gene die den dienst pleegden geen conscientie meer en souden hebben der sonden, eenmael gereynight geweest zijnde: |
3 Maer [nu geschiet] in deselve alle jare weder gedachtenisse der sonden. |
4 Want het is onmogelick, dat het bloedt van stieren ende bocken de sonden wech neme. |
5 Daerom comende in de werelt seght hy, Slacht-offer ende offerande en hebt ghy niet gewilt, maer ghy hebt my het lichaem toebereydt: |
6 Brand-offeren ende [offer] voor de sonde en hebben u niet behaeght: |
7 Doe sprack ick, Siet ick come, (in het begin des boecks is van my geschreven) om uwen wille te doen, ô Godt. |
8 Als hy te voren geseght hadde, Slacht-offer, ende offerande, ende brandt-offers, ende [offer] voor de sonde en hebt ghy niet gewilt, noch en hebben u niet behaeght (de welcke na de Wet geoffert worden) |
9 Doe sprack hy, Siet ick come om uwen wille te doen, ô Godt. Hy neemt het eerste wech om het tweede te stellen. |
10 In welcken wille wy geheylight zijn door de offerande des lichaems Iesu Christi eenmael [geschiet]. |
11 Ende een yegelick priester stondt wel alle dage dienende, ende de selve slacht-offeren dickmael offerende, die de sonden nimmermeer en connen wechnemen: |
12 Maer dese een slacht-offer voor de sonden geoffert hebbende, is in eeuwicheyt geseten aen de rechter-[handt] Godts: |
13 Voorts verwachtende tot dat sijne vyandern gestelt worden tot een voetbanck sijner voeten. |
14 Want met eene offerande heeft hy in eeuwicheyt volmaeckt de gene die geheylight worden. |
15 Ende de heylige Geest getuygt het ons oock. |
16 Want na dat hy te voren geseght hadde, Dit is het verbondt dat ick met haer maken sal na die dagen, seght de Heere, ick sal mijne wetten geven in hare herten, ende ick sal die inschrijven in hare verstanden: |
17 Ende harer sonden, ende harer ongerechticheden en sal ick geensins meer gedencken. |
18 Waer nu vergevinge der selve is, daer en is geen offerande meer voor de sonde. |
19 Dewijle wy dan, broeders, vrymoedicheyt hebben om in te gaen in het heylichdom door het bloedt Iesu, |
20 Op eenen verschen ende levenden wegh, welcken hy ons ingewyet heeft door het voorhanghsel, dat is [door] sijn vleesch: |
21 Ende [dewijle wy hebben] eenen grooten Priester over het huys Godts: |
22 So laet ons toegaen met een waerachtigh herte, in volle versekertheyt des geloofs, [onse] herten gereynight zijnde van de quade conscientie, ende het lichaem gewasschen zijnde met reyn water: |
23 Laet ons de onwanckelbare belijdenisse der hope [vast] houden: (want die het belooft heeft is getrouw) |
24 Ende laet ons op malcanderen acht nemen, tot opscherpinge der liefde ende der goede wercken: |
25 Ende laet ons onse onderlinge by-een-komste niet nalaten, gelijck sommige de gewoonte hebben, maer [malcanderen] vermanen: ende [dat] so veel te meer als ghy siet dat de dagh naerdert. |
26 Want so wy willens sondigen, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, so en blijft daer geen slacht-offer meer over voor de sonden: |
27 Maer een schricklicke verwachtinge des oordeels, ende hitte des vyers dat de tegenstaenders sal verslinden. |
28 Als yemandt de Wet Mosis heeft te niete gedaen, die sterft sonder barmherticheyt onder twee ofte dry getuygen: |
29 Hoe veel te swaerder straffe meynt ghy sal hy weerdigh geacht worden, die den Sone Godts vertreden heeft, ende het bloedt des Testaments onreyn geacht heeft, daer door hy geheylight was, ende den Geest der genade smaetheyt heeft aengedaen? |
30 Want wy kennen hem die gesegt heeft, Mijne is de wrake, ick sal’t vergelden, spreeckt de Heere. Ende wederom, De Heere sal sijn volck oordeelen. |
31 Vreeselijck is het te vallen in de handen des levendigen Godts. |
32 Doch gedenckt der vorige dagen, in de welcke na dat ghy verlicht zijt geweest, ghy veel strijdt des lijdens hebt verdragen. |
33 Ten deele, als ghy door smaetheden ende verdruckingen een schouwspel geworden zijt: ende ten deele, als ghy gemeynschap gehadt hebt met de gene die alsoo gehandelt wierden. |
34 Want ghy hebt oock over mijne banden medelijden gehadt, ende de roovinge uwer goederen met blijdtschap aengenomen, wetende dat ghy hebt in u selven een beter ende blijvende goet in de hemelen. |
35 En werpt dan uwe vrymoedicheyt niet wech, welcke een groote vergeldinge des loons heeft. |
36 Want ghy hebt lijdtsaemheyt van nooden: op dat ghy den wille Godts gedaen hebbende, de beloftenisse mooght wechdragen. |
37 Want, Noch een zeer weynich [tijdts, ende] hy die te comen staet sal comen, ende niet vertoeven. |
38 Maer de rechtveerdige sal uyt den geloove leven: ende so [yemandt] hem ontreckt, mijn ziele en heeft in hem geen behagen. |
39 Maer wy en zijn niet van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer van de gene die gelooven tot behoudinge der ziele. |