Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 GODT voor tijts veelmael, ende op velerley wijse, tot de Vaderen gesproken hebbende door de Propheten, heeft in dese laetste dagen tot ons gesproken door den Sone: |
2 Welcken hy gestelt heeft tot een erfgenaem van alles, door welcken hy oock de werelt gemaeckt heeft. |
3 De welcke also hy is het afschijnsel [sijner] heerlickheyt, ende het uytgedruckte beeldt sijner self-standicheyt, ende alle dingen draeght door het woort sijner cracht, na dat hy de reynichmakinge onser sonden door hem selven te wege gebracht heeft, is geseten aen de rechter-[handt] der Majesteyt in de hoogste [hemelen]: |
4 So veel treflijcker geworden dan de Engelen, als hy uytnemender naem boven haer ge-erft heeft. |
5 Want tot wien van de Enghelen heeft hy oyt geseght, Ghy zijt mijn Sone, heden hebbe ick u gegenereert? Ende wederom, Ick sal hem tot een Vader zijn, ende hy sal my tot een Sone zijn? |
6 Ende als hy wederom den eerst-geboren inbrenght inde werelt, seght hy, Ende dat alle Engelen Godts hem aenbidden. |
7 Ende tot de Engelen seght hy wel, Die sijn Engelen maeckt geesten, ende sijne Dienaers een vlamme des vyers: |
8 Maer tot den Sone [seght hy], Uwen throon, O Godt, is in alle eeuwicheyt: De scepter uwes Coninckrijcks is een rechte scepter. |
9 Ghy hebt rechtveerdicheyt lief gehadt, ende ongerechticheyt gehaet: Daerom heeft u, O Godt, uw’ Godt gesalft met olye der vreughde boven uwe mede-genooten. |
10 Ende, Ghy Heere, hebt in den beginne de aerde gegrondet, ende de hemelen zijn wercken uwer handen: |
11 De selve sullen vergaen, maer ghy blijft altijt: ende sy sullen alle als een cleedt verouden: |
12 Ende als een deck-cleedt sult ghyse in een rollen, ende sy sullen verandert worden: maer ghy zijt de selve, ende uwe jaren en sullen niet ophouden. |
13 Ende tot welcken der Engelen heeft hy oyt geseght, Sit aen mijne rechter-[handt], tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbank uwer voeten? |
14 Zijnse niet alle gedienstige geesten, die tot dienst uytgesonden worden om der gene wille die de salicheyt be-erven sullen? |