Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 GHy dan, mijn sone, wort gesterckt in de genade die in Christo Iesu is: |
2 Ende ’t gene ghy van my gehoort hebt onder vele getuygen, betrouwt dat aen getrouwe menschen, welcke bequaem sullen zijn om oock andere te leeren. |
3 Ghy dan, lijdt verdruckingen, als een goedt krijghs-knecht Iesu Christi. |
4 Niemant die in den krijgh dient wort ingewickelt in de handelingen des leeftochts, op dat hy dien moge behagen die [hem] tot den krijch aengenomen heeft. |
5 Ende indien oock yemandt strijdt, die en wort niet gekroont, so hy niet wettelick en heeft gestreden. |
6 De landt-man als hy arbeydt, moet also eerst de vruchten genieten. |
7 Merckt ’t gene ick segge: doch de Heere geve u verstandt in alle dingen. |
8 Houdt in gedachtenisse dat Iesus Christus uyt de dooden is opgeweckt, welcke is uyt den zade Davids, na mijn Euangelium: |
9 Om ’t welcke ick verdruckingen lijde tot de banden toe, als een quaetdoender: maer het woort Godts en is niet gebonden. |
10 Daerom verdrage ick alles om de uytvercorene, op dat oock sy de salicheyt souden verkrijgen, die in Christo Iesu is, met eeuwige heerlickheyt. |
11 Dit is een getrouw woordt: want indien wy met [hem] gestorven zijn, so sullen wy oock met [hem] leven: |
12 Indien wy verdragen, wy sullen oock met [hem] heerschen: indien wy [hem] verloochenen, hy sal ons oock verloochenen: |
13 Indien wy ontrouw zijn, hy blijft getrouw: hy en kan hem selven niet verloochenen. |
14 Brenght dese dingen in gedachtenisse, ende betuyght voor den Heere, dat sy geenen woorden-strijdt en voeren [’twelck] tot geen dinck nut [en is, dan] tot verkeeringe der toehoorders. |
15 Beneerstight u om u selven Gode beproeft voor te stellen, eenen arbeyder die niet beschaemt en wort, die het woort der waerheyt recht snijdt. |
16 Maer stelt u tegen het ongodlick ydel-roepen: want sy sullen in meerder godtloosheyt toenemen. |
17 Ende haer woort sal voort-eten gelijck de kancker: onder welcke is Hymeneus ende Philetus: |
18 Die van de waerheyt zijn af-geweecken, seggende dat de opstandinghe alreede geschiet is: ende verkeeren sommiger geloove. |
19 Evenwel het vaste fondament Godts staet, hebbende desen zegel, De Heere kent de gene die sijne zijn: ende, Een yegelick die den name Christi noemt stae af van ongerechticheyt. |
20 Doch in een groot huys zijn niet alleen gouden ende silvere vaten, maer oock houten ende aerden [vaten]: ende sommige ter eeren, maer sommige ter oneeren. |
21 Indien dan yemandt hem selven van desen reynight, die sal een vat zijn ter eeren, geheylight ende bequaem tot gebruyck des Heeren, tot alle goedt werck toebereydt. |
22 Maer vliedt de begeerlickheden der jonckheyt: ende jaeght na rechtveerdigheyt, geloove, liefde, vrede met de gene die den Heere aenroepen uyt een reyn herte. |
23 Ende verwerpt de vragen die dwaes ende sonder leeringe zijn, wetende dat’se twistingen voort-brengen. |
24 Ende een dienstknecht des Heeren en moet niet twisten, maer vriendelick zijn tegen alle, bequaem om te leeren, [ende] die de quade kan verdragen: |
25 Met sachtmoedicheyt onderwijsende de gene die tegenstaen: of haer Godt t’eeniger tijdt bekeeringe gave tot erkentenisse der waerheyt: |
26 Ende sy wederom ontwaecken mochten uyt den strick des Duyvels, onder welcken sy gevangen waren tot sijnen wille. |