Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 INdien ghy dan met Christo opgeweckt zijt, so soeckt de dingen die boven zijn, daer Christus is sittende aen de rechter-[handt] Godts: |
2 Bedenckt de dingen die boven zijn, niet die op de aerde zijn. |
3 Want ghy zijt gestorven, ende uw’ leven is met Christo verborgen in Gode. |
4 Wanneer [nu] Christus sal geopenbaert zijn, die ons’ leven is, dan sult oock ghy met hem geopenbaert worden in heerlickheyt. |
5 Doodet dan uwe leden die op de aerde zijn, [namelick] hoererie, onreynicheyt, [schandelicke] beweginge, quade begeerlickheyt, ende de giericheyt, welcke is afgoden-dienst. |
6 Om welcke de toorne Godts komt over de kinderen der ongehoorsaemheyt: |
7 In de welcke oock ghy eertijts hebt gewandelt, doe ghy in de selve leefdet. |
8 Maer nu leght oock ghy dit alles af, [namelick] gramschap, toornicheyt, quaetheyt, lasteringe, vuyl spreken uyt uwen mondt. |
9 En lieght niet tegen malkanderen, dewijle ghy uytgedaen hebt den ouden mensche met sijne wercken: |
10 Ende aengedaen hebt den nieuwen [mensche] die vernieuwt wort tot kennisse, na het even-beeldt des genen die hem geschapen heeft: |
11 Waer in niet en is Grieck ende Iode, besnijdenisse ende voorhuyt, Barbare [ende] Scytha, dienstknecht [ende] vrye, maer Christus is alles, ende in allen. |
12 So doet dan aen, als uytvercorene Godts, heylige, ende beminde, de innerlijcke beweginghen der barmhertigheydt, goedertierenheyt, ootmoedigheyt, sachtmoedicheyt, lanckmoedicheyt: |
13 Verdragende malkanderen, ende vergevende d’een den anderen, so yemandt tegen yemandt [eenige] klachte heeft: gelijckerwijs als Christus u vergeven heeft, [doet] oock ghy alsoo. |
14 Ende boven dit alles [doet aen] de liefde, de welcke is de bandt der volmaecktheyt. |
15 Ende de vrede Godts heersche in uwe herten, tot welcken ghy oock geroepen zijt in een lichaem: ende weest danckbaer. |
16 Het woort Christi woone rijckelijck in u in alle wijsheyt: leert ende vermaent malcanderen, met psalmen ende lofsangen, ende geestelijcke liedekens, singende den Heere met aengenaemheyt in uw’ herte. |
17 Ende al wat ghy doet met woorden ofte met wercken, [doet] het alles in den name des Heeren Iesu, danckende Godt ende den Vader door hem. |
18 Ghy vrouwen zijt uwe eyghene mannen onderdanich, gelijck het betaemt in den Heere. |
19 Ghy mannen hebt uwe vrouwen lief, ende en wort niet verbittert tegen haer. |
20 Ghy kinderen zijt [uwe] ouderen gehoorsaem in alles: want dat is den Heere welbehagelick. |
21 Ghy vaders, en tergt uwe kinderen niet: op dat sy niet moedeloos en worden. |
22 Ghy dienst-knechten zijt in alles gehoorsaem [uwen] heeren na den vleesche, niet met oogen-diensten als menschen behagers, maer met eenvoudicheyt des herten, vreesende Godt. |
23 Ende al wat ghy doet, dat doet van herten als den Heere, ende niet den menschen: |
24 Wetende dat ghy van den Heere sult ontfangen de vergeldinge der erfenisse: want ghy dient den Heere Christo. |
25 Maer die onrecht doet, die sal het onrecht dragen dat hy gedaen heeft: ende daer en is geen uytneminge des persoons. |