Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 PAULUS een Apostel Iesu Christi, door den wille Godts, ende Timotheus de broeder, |
2 Den Heyligen ende geloovighen broederen in Christo, die te Colossen zijn: Genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo. |
3 Wy dancken den Godt ende Vader onses Heeren Iesu Christi, altijt voor u biddende: |
4 Also wy van uw’ geloove in Christo Iesu gehoort hebben, ende van de liefde die [ghy hebt] tot alle heyligen: |
5 Om de hope die u wech geleght is in de hemelen, van welcke ghy te voren gehoort hebt, door het woort der waerheyt [namelick] des Euangeliums: |
6 Het welck tot u gekomen is, gelijck oock inde geheele werelt: ende het brengt vruchten voort, gelijck oock onder u, van dien dagh af dat ghy gehoort hebt, ende de genade Godts in waerheyt bekent hebt: |
7 Gelijck ghy oock geleert hebt van Epaphra onsen geliefden mede-dienstknecht, de welcke een getrouw dienaer Christi is voor u: |
8 Die ons oock verklaert heeft uwe liefde in den Geest. |
9 Daerom oock wy, van dien dagh af dat wy het gehoort hebben, niet op en houden voor u te bidden, ende te begeeren dat ghy mooght vervult worden met de kennisse van sijnen wille, in alle wijsheyt ende geestelick verstandt: |
10 Op dat ghy mooght wandelen weerdichlick den Heere tot alle behaechlickheydt, in alle goede wercken vrucht-dragende, ende wassende inde kennisse Godts: |
11 Met alle kracht bekrachticht zijnde, na de sterckte sijner heerlickheyt, tot alle lijdsaemheyt ende lanckmoedicheyt met blijdschap: |
12 Danckende den Vader, die ons bequaem gemaeckt heeft om deel [te hebben] in de erve der heyligen in het licht: |
13 Die ons getrocken heeft uyt de macht der duysternisse, ende overgeset heeft in het Coninckrijcke des Soons sijner liefde, |
14 In den welcken wy de verlossinge hebben door sijn bloedt, [namelick] de vergevinge der sonden. |
15 Dewelcke is het beeldt des onsienlicken Godts, de eerst-geboren aller creature. |
16 Want door hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen ende die op de aerde zijn, die sienlick ende die onsienlick zijn, het zy throonen, het zy heerschappien, het zy Overheden, het zy Machten: alle dingen zijn door hem ende tot hem geschapen: |
17 Ende hy is voor alle dingen, ende alle dingen bestaen te samen door hem. |
18 Ende hy is het hooft des lichaems, [namelick] der Gemeynte, hy die het begin is, de eerst-geboren uyt den dooden, op dat hy in allen de eerste soude zijn. |
19 Want het is [des Vaders] wel-behagen geweest, dat in hem alle de volheyt woonen soude: |
20 Ende dat hy door hem vrede gemaeckt hebbende door het bloedt sijns cruyces, door hem [segge ick] alle dingen versoenen soude tot hem selven, het zy de dingen die op de aerde, het zy de dingen die in de hemelen zijn. |
21 Ende hy heeft u die eertijdts vervremt waert, ende vyanden door het verstandt, in de boose wercken, nu oock versoent, |
22 In het lichaem sijnes vleeschs, door den doot, op dat hy u soude heyligh ende onberispelick ende onbeschuldelick voor hem stellen: |
23 Indien ghy maer blijft in het geloove gefondeert ende vast, ende niet beweeght en wort van de hope des Euangeliums, dat ghy gehoort hebt, het welcke gepredickt is onder alle de creature die onder den hemel is: van ’t welck ick Paulus een dienaer geworden ben: |
24 Die my nu verblijde in mijn lijden voor u, ende vervulle in mijn vleesch de overblijfselen van de verdruckingen Christi, voor sijn lichaem, ’t welck is de Gemeynte: |
25 Welcker dienaer ick geworden ben na de bedeelinge Godts, die my gegeven is aen u, om te vervullen het woort Godts: |
26 [Namelijck] de verborgenheyt die verborgen is geweest van [alle] eeuwen ende van [alle] geslachten, maer nu geopenbaert is aen sijnen heyligen, |
27 Aen wien Godt heeft willen bekent maken, welcke daer zy de rijckdom der heerlickheyt deser verborgentheyt onder de Heydenen, welcke is Christus onder u, de hope der heerlickheyt: |
28 Den welcken wy vercondigen, vermanende een yegelick mensche, ende leerende een yegelick mensche in alle wijsheyt, op dat wy souden een yegelick mensche volmaeckt stellen in Christo Iesu. |
29 Waer toe ick oock arbeyde, strijdende nae sijne werckinghe die in my werckt met cracht. |