Statenvertaling.nl

sample header image

Filippenzen 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Filippenzen 2

1 INdiender dan eenige vertroostinge is in Christo, indiender eenigen troost is der liefde, indiender eenige gemeynschap is des Geests, indiender eenige innerlijcke bewegingen ende ontfermingen zijn:
2 So vervult mijne blijdtschap, dat ghy mooght eens gesint zijn, deselve liefde hebbende, van een gemoet, [ende] van een gevoelen zijnde.
3 En [doet] geen dinck door twistinge, ofte ydele eere, maer door ootmoedigheyt achte de een den anderen uytnemender dan hem selven.
4 Een yegelijck en sie niet op het sijne, maer een yegelijck [sie] oock op ’tgene dat der anderen is.
5 Want dat ghevoelen zy in u, ’t welck oock in Christo Iesu was:
6 Die in de gestaltenisse Godts zijnde, geenen roof geacht en heeft Gode even gelijck te zijn:
7 Maer heeft hem selven vernietight, de ghestaltenisse eens dienstknechts aengenomen hebbende, ende is den menschen gelijck geworden:
8 Ende in gedaente gevonden als een mensche, heeft hy hem selven vernedert, gehoorsaem geworden zijnde tot den doodt, Iae den doodt des cruyces.
9 Daerom heeft hem oock Godt uytermaten verhooght, ende heeft hem eenen naem gegeven, welcke boven allen naem is:
10 Op dat in den name Iesu sich soude buygen alle knye der gene die in den hemel, ende die op de aerde, ende die onder de aerde zijn:
11 Ende alle tonge soude belijden dat Iesus Christus de Heere zy, tot heerlickheyt Godts des Vaders.
12 Alsoo dan, mijne geliefde, gelijck ghy alle tijdt gehoorsaem geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordicheyt alleen, maer veel meer nu in mijn afwesen, wercket uwes selfs salichtyt met vreese ende beven.
13 Want het is Godt die in u werckt beyde het willen ende het wercken, na [sijn] welbehagen.
14 Doet alle dingen sonder murmureren ende tegenspreken:
15 Op dat ghy mooght onberispelijck ende oprecht zijn, kinderen Godts zijnde onstraffelijck in’t midden van een crom ende verdraeyt geslachte: onder welcke ghy schijnet als lichten in de werelt:
16 Voor-houdende het woort des levens, my tot eenen roem tegen den dagh Christi, dat ick niet te vergeefs en hebbe geloopen, noch te vergeefs gearbeydt.
17 Ia indien ick oock tot een dranck-offer geoffert werde over de offerande, ende bedieninge uwes geloofs, so verblijde ick my, ende verblijde my met u alle.
18 Ende om dat selve verblijdt ghy u oock, ende verblijdt oock u lieden met my.
19 Ende ick hope in den Heere Iesu, Timotheum haest tot u te senden, op dat ick oock welgemoet mach zijn, als ick uwe saecken sal verstaen hebben.
20 Want ick en hebbe niemandt die even alsoo gemoet is, dewelcke oprechtelijck uwe saecken sal besorgen.
21 Want sy soecken alle het hare, niet ’t gene Christi Iesu is.
22 Ende ghy wetet sijne beproevinge, dat hy als een kindt [sijnen] vader, met my gedient heeft in den Euangelio.
23 Ick hope dan wel desen van stonden aen te senden, so [haest] als ick in mijne saken sal voorsien hebben:
24 Doch ick vertrouwe in den Heere, dat ick oock selve haest [tot u] comen sal.
25 Maer ick hebbe noodigh geacht, tot u te senden Epaphroditum mijnen broeder, ende mede-arbeyder, ende mede-stryder, ende uwen afgesondenen, ende bedienaer mijnes nootdrufts:
26 Dewijle hy zeer begeerich was na u alle, ende zeer beanghst was, om dat ghy ghehoort haddet dat hy cranck was.
27 Ende hy is oock cranck geweest tot na by de doodt: maer Godt heeft hem sijner ontfermt: ende niet alleen sijner, maer oock mijner, op dat ick niet droefheyt op droefheyt en soude hebben.
28 So hebbe ick dan hem te spoediger gesonden, op dat ghy hem siende wederom u soudet verblijden, ende ick te min soude droevich zijn.
29 Ontfanght hem dan in den Heere, met alle blijdschap, ende houdt de sulcke in weerde.
30 Want om het werck Christi was hy tot na by de doodt gecomen, [sijn] leven niet achtende, op dat hy het gebreck uwer bedieninge aen my vervullen soude.

Einde Filippenzen 2