Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 8

Vermaninge tot gehoorsaemheyt, door verhael van vele groote weldaden Godes aen Israël bewesen, vers 1, etc. Item, door eene beschryvinge vande schoonheyt ende vruchtbaerheyt des beloofden lants, 7. met waerschouwingen voor hoochmoet ende vergetenisse Godes ende sijner goetdaden, 10. als oock dreygementen van sware straffen, indien sy ter contrarie souden doen, 19.
 
1 1 ALle geboden, die ick u heden gebiede, sult ghy waernemen om te doen: opdat ghy levet, ende vermenichvuldiget, ende inkomet, ende het lant ervet dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft.
1 Hebr. Allen gebodt, dat ick, etc. ofte, elck gebodt.
 
2 Ende ghy sult gedencken alles des weechs, dien u de HEERE uwe Godt dese veertich jaer in de Woestijne geleydt heeft: op dat hy u verootmoedichde, om u te 2 versoecken, om te 3 weten wat in u herte was; of ghy sijne geboden soudt houden, of niet.
2 Menschelicker wijse van Godt gesproken. Siet Genes. 22. op vers 1.
3 Op dat ghy selfs ende andere mochtet weten, dat is, op dat het openbaer ende bekent wierde, etc. alsoo ond. cap. 13.3. Iud. 3.4. 2.Chron. 32.31.
 
3 Ende hy verootmoedichde u, ende liet u hongeren, ende spijsde u met het a Man, dat ghy niet en kendet, noch uwe vaderen gekent hadden: op dat hy u bekent maeckte, b dat de mensche niet alleen 4 van den broode leeft, maer dat de mensche leeft van alles, dat uyt des HEEREN mont 5 uytgaet.
a Exod. 16.14, 15.
b Matth. 4.4. Luc. 4.4.
4 Ofte, op, door, by, gelijck wy oock spreken: by broot, op broot leven, sich onderhouden.
5 Ofte, voortkomt. Hebr. van, by, ofte, door allen uytganck van des HEEREN mont. Dat is, van alles, wat Godt niet alleen ordinaerlick, maer oock buyten de gemeyne ordre daer toe belieft te ordineren ende te segenen, waer van hy bevel geeft dat de mensche daer van sijn leven onderhoude, ja oock sonder middel, wanneer het hem belieft.
 
4 c Uwe kleedinge en is aen u niet veroudet, ende uwe voet en is niet 6 geswollen dese veertich jaer.
c Ond. 29.5. Nehem. 9.21.
6 Het Hebr. woort beteeckent eygentlick, het opswellen, verheffen, rijsen des deechs door den deessem: Mose wil seggen, dat hare voeten niet ontstelt ofte verzeert zijn geweest door de moeyelicheyt ende ’tongemack van al dat reysen ende trecken.
 
5 Bekent dan in u herte; dat de HEERE, uwe Godt, u kastijdt, 7 gelijck als een man sijnen sone kastijdt.
7 Met alsulcke liefde, op sulcke wijse, ende tot sulcken eynde, als een goedich vader sijn kint castijdt. Siet Prov. 3.11, 12. Hebr. 12.5, 6, 7, 8, 9, 10, etc.
 
6 Ende houdt de geboden des HEEREN uwes Godts: 8 om in sijne 9 wegen te wandelen, ende om hem te vreesen.
8 Ofte, wandelende in sijne wegen, ende hem vreesende.
9 Siet Gen. 18. op vers 19.
 
7 Want de HEERE uwe Godt brengt u in een goet lant; een lant van waterbeken, fonteynen, ende diepten, die 10 in dalen ende in bergen 11 uytvlieten:
10 Hebr. in dal ende in berch.
11 Ofte, voortkomen, ontspringen.
 
8 Een lant van tarwe ende gerste, ende wijnstocken, ende vijchboomen, ende granaet-appelen: een lant van 12 oly-rijcke olijf-boomen, ende van honich.
12 Hebr. olijfboomen der olye.
 
9 Een lant, daer in ghy 13 broot sonder schaersheyt eten sult; daer in u niets ontbreken sal: een lant welckes steenen 14 yser zijn, ende uyt welckes bergen ghy koper uythouwen sult.
13 Siet Gen. 3. op vers 19.
14 D. alwaer in de steenen yser gevonden wort, ofte daer de steenen yserich zijn.
 
10 15 d Als ghy dan sult gegeten hebben, ende versadicht zijn, so sult ghy den HEERE uwen Godt 16 loven over dat goede lant, dat hy u sal hebben gegeven.
15 And. ghy sult dan eten, ende versadicht worden, ende etc.
d Bov. 6.12, 13.
16 Hebr. segenen.
 
11 Wacht u, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, niet en vergetet: dat ghy niet en soudt houden sijne 17 geboden, ende sijne rechten, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede.
17 Siet bov. cap. 5. op vers 31.
 
12 Op dat niet misschien, als ghy sult gegeten hebben ende versadicht zijn; ende goede huysen gebouwt hebben, ende die bewoonen;
13 Ende uwe runderen ende uwe schapen sullen vermeerdert zijn, oock silver ende gout u sal vermeerdert zijn; ja al, wat ghy hebt, vermeerdert sal zijn;
14 U herte sich alsdan verheffe: dat ghy vergetet des HEEREN, uwes Godts, die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse uytgevoert heeft:
15 Die u geleydt heeft in die groote ende vreeslicke woestijne, [daer] vyerige slangen, ende schorpioenen, ende dorheyt, daer geen water en was: e die u water uyt de 18 keyachtige rotze voort brachte:
e Exod. 17.6. Num. 20.11. Psal. 78.15. ende 114.8.
18 Hebr. de rotze des keys, D. de keyige, steenige rotze.
 
16 Die u in de woestijne spijsde met f Man, dat uwe vaderen niet gekent en hadden: 19 om u te verootmoedigen, ende om u te 20 versoecken, op dat hy u 21 ten laetsten wel dede:
f Exod. 16.14, 15.
19 Siet bov. vers 2, 3.
20 Siet bov. vers 2.
21 Hebr. in u uyterste, in u laetste, achterste, dat is, achterna.
 
17 22 Ende ghy 23 in u herte segget: Mijne kracht, ende de sterckte mijner hant heeft my dit 24 vermogen verkregen.
22 Dit moet gevoegt worden met het begin van vers 12. ende 14.
23 Siet bov. cap. 7.17.
24 Siet Psal. 73. op vers 12.
 
18 Maer ghy sult gedencken des HEEREN, uwes Godts, dat hy ’t is, die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen: op dat hy sijn verbont bevestige, dat hy uwen vaderen gesworen heeft: gelijck het te desen dage is.
19 Maer indien ’t geschiet, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, 25 gantschelick vergeett, ende andere Goden navolcht, ende dientse, ende buycht u voor de selve; so betuyge ick heden tegens u, dat ghy 26 voorseker sult vergaen.
25 Hebr. vergetende vergetet.
26 Hebr. vergaende vergaen sult.
 
20 Gelijck de Heydenen, die de HEERE voor u aengesichte verdaen heeft, alsoo sult ghy vergaen: om dat ghy de stemme des HEEREN, uwes Godts, niet gehoorsaem sult geweest zijn.

Einde Deuteronomium 8