Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde wy [als] mede-arbeydende bidden u oock dat ghy de genade Godts niet te vergeefs en mooght ontfangen hebben. |
2 Want hy seght, In den aengenamen tijdt hebbe ick u verhoort, ende in den dagh der salicheyt hebbe ick u geholpen: siet nu is’t de wel-aengename tijdt, siet nu is ’t de dagh der salicheyt. |
3 Wy en geven geenen aenstoot in eenich dinck, op dat de bedieninghe niet gelastert en worde: |
4 Maer wy als dienaers Godts, maecken ons selven in alles aengenaem, in vele verdraechsaemheyt, in verdruckingen, in nooden, in benautheden, |
5 In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeydt, in waken, in vasten. |
6 In reynicheyt, in kennisse, in lanckmoedicheyt, in goedertierenheyt, in den heyligen Geest, in ongeveynsde liefde. |
7 In het woort der waerheyt, in de cracht Godts, door de wapenen der gerechticheyt aen de rechter ende aen de slincker [zijde]. |
8 Door eere ende oneere, door quaedt geruchte ende goedt geruchte: als verleyders, ende [nochtans] waerachtige: |
9 Als onbekende, ende [nochtans] bekent: als stervende, ende siet wy leven: als getuchtiget, ende niet gedoodet: |
10 Als droevich zijnde, doch altijt blijde: als arme, doch vele rijck makende: als niets hebbende, ende nochtans alles besittende. |
11 Onse mondt is open ghedaen tegen u, O Corintheren: ons’ herte is uytgebreydt. |
12 Ghy en zijt niet nauwe in ons, maer ghy zijt nauwe in uwe ingewanden. |
13 Nu [om] deselve vergeldinge [te doen] (ick spreke als tot [mijne] kinderen) soo wordet ghy oock uytgebreydet. |
14 En treckt niet een ander jock aen met de ongeloovige. Want wat mededeel heeft de gerechticheyt met de ongerechticheyt? ende wat gemeynschap heeft het licht met de duysternisse? |
15 Ende wat t’samenstemminge heeft Christus met Belial? ofte wat deel heeft de geloovige met den ongeloovigen? |
16 Ofte wat t’samenvoeginge heeft de tempel Godts met den afgoden? Want ghy zijt de tempel des levendigen Gods: gelijckerwijs Godt geseght heeft, Ick sal in haer woonen, ende ick sal onder [haer] wandelen: ende ick sal haer Godt zijn, ende sy sullen my een volck zijn. |
17 Daerom gaet uyt het midden van haer, ende scheydet u af, seght de Heere, ende en raeckt niet aen ’tgene onreyn is, ende ick sal u lieden aennemen. |
18 Ende ick sal u tot een Vader zijn, ende ghy sult my tot sonen ende dochteren zijn, seght de Heere de Almachtige. |