Statenvertaling.nl

sample header image

1 Korinthe 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Korinthe 2

1 Den Apostel bewijst met sijn exempel, hoe ’t Euangelium Christi moet voor-gestelt worden, namelijck niet met menschelijcke wijsheydt ofte wel-sprekentheyt, maer in eenvoudigheyt, ende geestelijcke kracht. 6 Verklaert voorders wat voor hemelsche wijsheyt daer in is begrepen. 10 ende hoe die door Godts Geest, ende niet door menschelijck vernuft geopenbaert is. 13 Verhaelt wederom met wat woorden die moet worden uytgesproken. 14 ende hoe die niet van den natuerlicken, maer vanden geestelicken mensche wort onderscheyden ende geoordeelt.
 
1 ENde ick, broeders, als ick tot u gekomen ben, a en ben niet gekomen met 1 uytnementheyt van woorden, ofte van wijsheyt, u verkondigende 2 het getuygenisse Godts.
a 1.Cor. 1.17. ende 2.4.
1 Gr. Uytnementheydt van woort ofte reden. D. een opgepronckte maniere van spreken, door welcke ick socht boven andere wijs te schijnen, ofte uyt te munten. ofte, u te over-reden. Siet 1.Cor. 4.19.
2 D. het Euangelium, het welck ons van Godt is geopenbaert, ende getuyght van den wille Godts tot onser salicheydt. 1.Cor. 1.6.
 
2 Want ick en hebbe 3 niet voor-genomen 4 yet te weten onder u, dan Iesum Christum, ende 5 dien gecruyciget.
3 Gr. geoordeelt. want al was d’Apostel in vele andere saken ervaren, soo en hadde hy evenwel niet willen voor-dragen dan het gene dat tot hare salicheydt noodich was.
4 D. van eenige andere wetenschap by u te spreken.
5 D. die door sijnen doodt, ende volgende opstandinge ons van onse sonden verlost, ende der eeuwigher salicheydt deelachtich heeft gemaeckt. Rom. 4.25. ende 10. versen 9, 10.
 
3 b Ende ick was by u lieden 6 in c swackheyt, ende in vreese, ende in vele bevinge.
b Actor. 18.1.
6 Dese dingen konnen verstaen worden, ofte van den nedrigen stant, daer in hem de Apostel gehouden heeft, doe hy te Corinthen was, op dat niet hy maer alleen sijne leere in aensien soude wesen by haer, tegen de opgeblasentheyt der gene die dese scheuringen veroorsaeckten: ofte van de voorsichticheydt ende beschroomtheyt, die hy gebruyckt heeft in’t voor-stellen der leere der salicheyt, om niet menschelicks daer onder te vermengen, op dat de kracht der selve niet sijne wijsheyt ofte welsprekentheyt, maer alleen den aerdt der Leere, die hy predickte, ende des Geests Godts mede-werckinge soude worden toe-geschreven: het welck met het volgende best over een komt.
c Act. 18.3. 2.Cor. 10.10.
 
4 Ende mijne reden, ende mijne predikinge d en was niet in bewegelicke woorden der menschelicke wijsheyt, maer in 7 betooninge des geests ende der kracht.
d 1.Cor. 1. versen 17. ende 2.1. 2.Petr. 1.16.
7 D. betooninge der geestelicke kracht, die uytterlick door mirakelen, ende inwendelick door de werckinge des Heyligen Geests by sijn woort was gevoeght. 2.Corinth. 3.3.
 
5 Op dat uw’ geloove 8 niet en soude zijn 9 in wijsheyt der menschen, e maer 10 in de kracht Godts.
8 D. sijne oorsake ofte fondament niet en soude hebben.
9 D. in redenen ofte woorden, die de menschelicke wijsheydt bedenckt.
e 2.Corinth. 4.7.
10 D. in de Goddelickheyt der Leere, door de kracht des Geests Godts aen onse herten betuyght. Actor. 16.14.
 
6 f Ende wy spreken 11 wijsheyt onder 12 de volmaeckte: Doch eene wijsheydt g niet 13 deser werelt, noch 14 der Overste deser werelt, h die 15 te niete worden:
f Iob 28.21.
11 D. de swaerste verborgentheden van Godts woort. gelijck vers 7. Andersins heeft hy oock de swacke ende teere met melck gespijst. Siet 1.Corinth. 3.2. Hebr. 5.12.
12 D. die in de saken des geloofs meer toegenomen hebben, ende nu niet meer inde eerste beginselen en behoeven onderricht te worden. Siet Rom. 14.12 ende 15.1. Phil. 3.15. Hebr. 5.14. Dese worden by vergelijckinge van andere, volmaeckte genaemt: andersins en is hier niemant volmaeckt in kennisse so lange hy leeft. 1.Cor. 13.9.
g Iac. 3.15.
13 D. die van het menschelicke vernuft bedacht ende groot geacht wort.
14 Dat is, der wijse ende machtige, gelijck vers 8.
h 1.Corinth. 15.24.
15 N. met alle hare wijsheyt ende macht, overmits die buyten dese werelt geen gebruyck en heeft.
 
7 Maer wy spreken 16 de wijsheyt i Godts [bestaende] k in 17 verborgenheyt, die bedeckt was, 18 welcke Godt te voren verordineert heeft tot onser heerlickheyt 19 eer de werelt was.
16 D. die Godt ons tot onser saligheyt heeft geopenbaert.
i Rom. 16.25.
k 1.Corinth. 4.1.
17 Soo noemt de Apostel de leere des Euangeliums, om dat de selve door geene menschelicke wijsheydt oyt en is gevonden, maer was voor haer bedeckt, tot dat Godt die door sijne Propheten ende Apostelen heeft geopenbaert.
18 N. wijsheyt Godts: waer door verstaen wort ofte de persoon Christi, die 1.Corint. 1.24. oock de wijsheyt Godts genaemt wordt: ofte de verborgentheden onser salicheyt in Christo by Godt voor-genomen, ende daer nae in den Euangelio geopenbaert, tot onser heerlickheydt. Luc. 2.32. Beyde komt met het volgende wel over een.
19 Gr. voor de eeuwen.
 
8 l Welcke 20 niemandt van de Overste deser werelt gekent en heeft. m Want indien sy’se gekent hadden, soo en souden sy 21 den Heere der heerlickheyt niet gecruyst hebben.
l Matth. 11.25. Ioan. 7.48. Actor. 13.27. 2.Cor. 3.14.
20 N. uyt hare natuerlicke reden ofte verstant, hoe groot ende hoe kloeck het selve oock was. Hoedanige Herodes, Pilatus, Cajaphas, ende andere machtige in dese werelt geweest zijn, als oock de Philosophen, Schriftgeleerde, ende diergelijcke. Andersins heeft Abraham oock door Godts Geest ende openbaringe sijnen dagh gesien. Ioan. 8.56. ende David heeft hem daer in verheught. Psal. 16.9. met andere godtsalige Coningen ende Propheten. Luc. 10.24. ende oock sommighe der Overste der Ioden, als Nicodemus ende Ioseph van Arimathea, hebben hem gekent: dan dese waren weynige, ende en hebben in sijnen doot niet gestemt. Luc. 23.51. Siet diergelijcke wijse van spreken, Ioan. 3.32.
m Ioan. 16.3. Actor. 3.17. ende 13.27. 1.Timot. 1.13.
21 Namel. die het hooftstuck is van dese wijsheyt Godts. Soo wort Christus genaemt ten aensien van sijne Goddelicke natuere. Psal. 24.7. Act. 7.2. die gekruyst is nae sijne menschelicke natuere. Siet diergelijcke wijse van spreken. Ioan. 3.13. Actor. 3.15. ende 20.28.
 
9 Maer, gelijck geschreven is, n ’T gene de ooge niet en heeft gesien, ende de oore niet en heeft gehoort, ende 22 in het herte des menschen niet en is opgeklommen, ’t gene Godt bereydt heeft dien die hem lief hebben.
n Iesai. 64.4.
22 Dese woorden voeght den Apostel tot naerder verklaringe van de voorgaende prophetische woorden, daer tusschen, om te toonen dat de verborgentheden des Euangeliums, ende de grootte der heerlickheyt, die Godt sijne geloovige hier namaels bereydt heeft, soo weerdich zijn, dat niet alleen geen ooge, noch geen oore, maer selfs gheen vernuft die oyt en heeft konnen van hem selven bedencken ofte oock verstaen. Siet 1.Petr. 1. versen 10, 11, 12.
 
10 o Doch Godt heeft [het] 23 ons geopenbaert door 24 sijnen Geest. Want de Geest 25 ondersoeckt alle dingen, oock 26 de diepten Godts.
o Matth. 13.11. 2.Corinth. 3.18.
23 Namel. die Godt lief hebben. Want dat den Apostel niet alleen van de Apostelen en spreeckt, maer oock van de gene die door haer woort in Christum gelooven, blijckt uyt het volgende.
24 Namel. welcke door het woordt, ende met het woordt in ons krachtich is. Siet 2.Corinth. 3.8. 1.Ioan. 2.27.
25 Dit seght de Apostel, niet om dat de Heylige Geest, die in ons woont, van eenige Goddelicke sake soude onwetende zijn, die hy soude moeten soecken te weten, maer om dat hem oock de aller diepste saken Godts, als een selve Godt met den Vader ende met den Sone, klaerlick bekent zijn: gelijck Godt wort geseght de herten ende nieren te doorsoecken, om datse voor hem bloot ende bekent zijn. Rom. 8.27. Apoc. 2.23.
26 D. den aller verborgensten raedt Godts. Siet Iesai. 40.13.
 
11 p Want wie van de menschen weet het gene des menschen is, dan 27 de geest des menschen die in hem is? alsoo en weet oock 28 niemandt het gene Godts is, dan de Geest Godts.
p Proverb. 27.19. Ierem. 7.9.
27 D. de redelicke ziele, ende het verstant des menschen weet wat in haer is. Siet 1.Ioan. 3.20.
28 N. onder de schepselen. Want de Sone kent den Vader, ende de Vader den Sone. Matth. 11.27. ende hier oock de Heylige Geest, als een eenich Godt met den Vader ende den Sone. Rom. 8.27.
 
12 Doch wy en hebben niet ontfangen den geest 29 der werelt, q maer den Geest 30 die uyt Godt is: op dat wy souden weten de dingen die ons van Godt 31 geschoncken zijn.
29 D. die wereltsche dingen leert, ende in wereltsche dingen sijn vermaken heeft, ofte geluck stelt.
q Rom. 8.15.
30 D. die van Godt uytgaet ende sijnen kinderen belooft ende gegeven wort. Ioan. 14.16. Rom. 8.15.
31 Namel. tot onsen troost ende saligheyt, dat is, Christum ende sijne weldaden. Rom. 8.32. Col. 2. versen 9, 10.
 
13 De welcke wy oock spreken, r niet met woorden die de menschelicke wijsheyt leert, maer met 32 [woorden] 33 die de heylige Geest leert, geestelicke dingen met geestelicke 34 t’samen-voegende.
r 1.Corinth. 1.17. ende 2.4. 2.Petr. 1.16.
32 Ofte, redenen. bewegingen.
33 N. in sijne Godtlicke ingevingen ende schriften, niet opgepronckt met menschelicke welsprekentheyt, maer krachtigh in hare geestelicke eenvoudigheyt.
34 Ofte, vergelijckende. Gr. t’samen oordeelende: dat is, gelijck de leere geestelick is, soo stellen wy die oock voor niet met wereltsche, maer met geestelicke woorden.
 
14 Maer 35 de natuerlicke mensche 36 en begrijpt niet de dingen die des Geests Godts zijn. Want sy zijn hem 37 dwaesheyt, ende hy 38 kan’se niet verstaen, om datse geestelick 39 onderscheyden worden.
35 Gr. de zielicke mensche, dat is, die geen ander ofte hooger wijsheydt en heeft, dan die hem het licht der natueren ende het menschelick vernuft leert. Siet Iud. vers 19.
36 N. om de selve aen te nemen, ende hem selven tot saligheyt toe te eygenen. Rom. 8.5. Siet een exempel Actor. 17.18. ende 25.19.
37 Siet 1.Corinth. 1. versen 21, 22, 23.
38 Namel. dan door de genade ende kracht van Godts Geest, die het verstant verlicht ende de herten opent. Actor. 16.14.
39 Gr. geoordeelt, dat is, van menschelicke ende wereltsche leeringen met oordeel onderscheyden.
 
15 s Doch 40 de geestelicke [mensche] onderscheydt wel 41 alle dingen, maer hy selve en wordt van 42 niemandt 43 onderscheyden.
s Prov. 28.5.
40 Dat is, die door den Geest Godts is verlicht ende wedergeboren.
41 Namel. ter saligheydt noodigh. Want oock de geloovighe somtijts wel dwalen in sommige saken, maer die ter saligheydt soo noodigh niet en zijn: ofte wanneer sy dese gave der onderscheydinge niet genoech op en wecken door neerstigheyt ende gebeden. Siet Ioan. 10. versen 4, 27. 1.Thess. 5.21. 1.Ioan. 4.1.
42 Namel. die niet weder-gheboren, ofte gheestelick en is: andersins moet oock de geest der Propheten den Propheten onderworpen zijn. 1.Cor. 14. versen 29, 32.
43 Ofte, geoordeelt, D. met oordeel onderscheyden. gelijck vers 14.
 
16 t Want wie heeft 44 den sin des Heeren gekent, die hem soude onderrichten? maer wy hebben 45 den sin Christi.
t Iesai. 40.13. Rom. 11.34.
44 Ofte, den Geest des Heeren, gelijck Iesai. 40.13. daer dese woorden staen, uytgedruckt wordt. dat is, den sin ofte meyninge van den Geest des Heeren. Rom. 8.27.
45 D. de meyninge Christi is ons bekent gemaeckt door sijn woordt, ende door sijnen Geest, gelijck hier voren verklaert is versen 10, 12.

Einde 1 Korinthe 2