Statenvertaling.nl

sample header image

Romeinen 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Romeinen 7

1 EN weet ghy niet Broeders, (want ick spreke tot de gene die de Wet verstaen) dat de Wet heerscht over den mensche, so langen tijdt als hy leeft?
2 Want een wijf die onder den man staet, is aen den levenden man verbonden door de wet: maer indien de man gestorven is, so is sy vrygemaeckt vande wet des mans.
3 Daerom dan indien sy eenes anderen mans wert, terwijle de mans leeft, so sal sy een overspeelster genaemt worden: maer indien de man gestorven is, so is sy vry van de wet, alsoo dat sy geen overspeelster en is, als sy eenes anderen mans wort.
4 So dan, mijne Broeders, ghy zijt oock der Wet gedoodet door het lichaem Christi, op dat ghy soudet worden eens anderen, [namelijck] des genen die van den dooden opgeweckt is, op dat wy Gode vruchten dragen souden.
5 Want doe wy in den vleesche waren, de bewegingen der sonden, die door de Wet zijn, wrochten in onse leden, om den doot vruchten te dragen.
6 Maer nu zijn wy vry gemaeckt van de Wet, overmits wy dien gestorven zijn, onder welcken wy gehouden waren: alsoo dat wy dienen in nieuwicheyt des geests, ende niet [in] de outheyt der letter.
7 Wat sullen wy dan seggen? Is de Wet sonde? Dat zy verre: Ia ick en kende de sonde niet dan door de Wet. Want oock en hadde ick de begeerlicheyt niet geweten [sonde te zijn], indien de Wet niet en seyde, Ghy en sult niet begeeren.
8 Maer de sonde oorsaecke genomen hebbende door het gebodt, heeft in my alle begeerlickheydt gewrocht. Want sonder de Wet is de sonde doodt.
9 Ende sonder de Wet, soo leefde ick eertijts, maer als het gebodt gecomen is, so is de sonde weder levendich geworden, doch ick ben gestorven.
10 Ende het gebodt dat ten leven was, ’tselve is my ten doot bevonden.
11 Want de sonde oorsaecke genomen hebbende door het gebodt, heeft my verleydt, ende door het selve gedoodt.
12 Also is dan de Wet heyligh, ende het gebodt is heyligh, ende rechtveerdigh, ende goedt.
13 Is dan het goede my de doodt geworden? Dat sy verre. Maer de sonde [is my de doodt geworden]: op dat sy soude openbaer worden sonde [te zijn], werckende my door het goede den doodt: op dat de sonde boven maten wierde sondigende door het gebodt.
14 Want wy weten dat de Wet geestelick is, maer ick ben vleeschelick verkocht onder de sonde.
15 Want ’t gene ick doe, dat en kenne ick niet. Want ’t gene ick wil dat en doe ick niet, maer ’t gene ick hate dat doe ick.
16 Ende indien ick ’t gene doe dat ick niet en wil, so stemme ick de Wet toe dat sy goedt is.
17 Ick dan en doe dat selve nu niet meer, maer de sonde die in my woont.
18 Want ick weet dat in my, dat is, in mijnen vleesche geen goet en woont: want het willen is [wel] by my, maer het goedt te doen dat en vinde ick niet.
19 Want het goedt dat ick wil, en doe ick niet, maer het quaet dat ick niet en wil, dat doe ick.
20 Indien ick ’t gene doe dat ick niet en wil, so en doe ick nu ’t selve niet meer, maer de sonde die in my woont.
21 So vinde ick dan dese wet [in my], als ick het goet wil doen, dat het quaet my bylight.
22 Want ick hebbe een vermaecken inde Wet Godts na den inwendigen mensche:
23 Maer ick sie een andere wet in mijne leden, welcke strijdt tegen de wet mijnes gemoets, ende my gevangen neemt onder de wet der sonde, die in mijne leden is.
24 Ick elendigh mensche! wie sal my verlossen uyt het lichaem deses doodts?
25 Ick dancke Godt door Iesum Christum onsen Heere.
26 So dan ick selve diene wel met den gemoede de Wet Godts, maer met den vleesche de Wet der Sonde.

Einde Romeinen 7