Statenvertaling.nl

sample header image

Romeinen 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Romeinen 4

1 Den Apostel gaet voort ende bewijst dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, met het exempel Abrahams. 6 ende met het exempel ende getuygenisse Davids. 9 ende verklaert uyt de omstandigheyt des tijdts, op welcke Abraham het teecken der besnijdenisse heeft ontfangen, dat niet alleen den Ioden, maer oock den Heydenen de gerechtigheyt wort toe-gerekent door het geloove. 13 Hy bewijst oock het selve uyt den oorspronck ende vastigheydt der beloften aen Abraham gedaen, dat hy erfgenaem soude zijn der werelt. 17 Beschrijft daer na de kracht ende eygenschappen van het geloove Abrahams. 22 ende betuyght dat hem door dit geloove de gerechtigheyt is toegerekent. 23 ende dat de selve oock na sijn exempel den genen sal toegerekent worden, die in Godt door Christum sullen gelooven.
 
1 WAt sullen wy dan seggen, a dat Abraham onse Vader 1 vercregen heeft 2 na den vleesche?
a Iesai. 51.2.
1 Gr. gevonden heeft.
2 Sommige nemen dit woordt vleesch voor den standt van een onherboren mensche. maer dat en kan hier niet zijn, om dat Abraham al lange te voren wedergeboren is geweest, ende Godt hadde gedient, eer dit getuygenisse. Genes. 15. vers 6. hem is gegeven. Andere daer om voegen dit woort met het voorgaende onsen Vader nae den vleesche. Doch kan dit woordt oock bequamelick genomen worden voor Nae de wercken die men uyterlick siet, ende prijsweerdigh achtet, gelijck het volgende vers dit alsoo verklaert, ende dit woort vleesch alsoo genomen wort Philip. 3.3, 4.
 
2 Want indien Abraham uyt de wercken gerechtveerdight is, so heeft hy 3 roem, 4 maer niet by Godt.
3 D. oorsake om te roemen.
4 D. heeft hy oorsake om te roemen. Waer uyt dan nootsakelick volght, dat hy uyt de wercken voor Godt niet en is gerechtveerdight: het welck hy daer nae breeder bewijst.
 
3 Want wat seght de Schrift? b Ende Abraham 5 geloofde Godt, ende 6 het is hem gerekent tot rechtveerdigheyt.
b Genes. 15.6. Galat. 3.6. Iac. 2.23.
5 D. de beloften Godts van hem eenen schild ende grooten loon te sullen zijn, ende van hem een erfegenaem te geven, ende sijn zaet te vermenighvuldigen. Gen. 15.1, 4, 5, 6. waer door niet alleen een vleeschlick zaet, maer insonderheyt Christus verstaen wort, de Sone Abrahams, in welcken alle geslachten der aerden souden gesegent worden. Siet hier nae versen 11, 12, 13. gelijck oock Paulus verklaert Galat. 3.16. Siet oock Ioan. 8.56.
6 De Hebreeusche text Gen. 15.6. segt, ende hy, namelick Godt, heeft het hem gerekent: Doch is eenerley sin, waer door verstaen wordt, dat Godt hem de gerechtigheydt, die hy in hem selven niet en hadde, door het geloove op het beloofde zaedt uyt genade heeft geschonken.
 
4 Nu den genen 7 die werckt en wort de loon niet toegerekent na genade, maer 8 na schult.
7 Namel. met meyninge van door sijn werck de rechtveerdigheyt te verkrijgen ofte te verdienen.
8 N. wordt gegeven: want geven nae schult ende toe-rekenen uyt genade worden hier tegen malkanderen gestelt als tegen malkanderen strijdende.
 
5 Doch den genen 9 die niet en werckt, maer 10 gelooft in hem, die 11 den godloosen rechtveerdight, wort 12 sijn geloove 13 gerekent tot rechtveerdigheyt.
9 D. die sulcke wercken van verdienste niet en kan noch en derf te voorschijn brengen.
10 D. stelt sijn vertrouwen op de genade Godts in Christo. versen 24, 25.
11 D. die in hem selven noch onreyn ende met sonden besmet is, gelijck alle menschen, selfs oock de weder-geborene, voor Godt zijn, nae het getuygenisse Davids in de volgende versen.
12 Niet dat het geloove, ten aensien dat het een werck is, dit verdient, ofte in hem selven weerdigh is, gelijck eenige verkeerdelick meynen: want dit heeft Paulus terstont te voren allen wercken, ende der-halven oock den geloove, als een werck, benomen: maer om dat Godt sulcks uyt enckele genade den geloovigen belooft heeft, ende om dat het geloove als een instrument is het welck de gerechtigheydt Christi aen-neemt, ende de selve tusschen Godts oordeel ende sijne eygene misdaden stelt. Siet Rom. 5.9. 2.Corinth. 5.19. Philip. 3.9.
13 Het woort rekenen, ofte, toe-rekenen, wordt genomen van een gelijckenisse der gene die yet op yemandts rekeninge stellen. Philem. vers 18. So wordt Godt geseght yemant de sonde toe te rekenen, als hy wil dat voor de selve van hem door de straffe sal voldaen worden: ende niet toe te rekenen, als hy die vergeeft, ende de straffe quijt schelt, vers 8. Desgelijcks dat hy het geloove rekent tot rechtveerdigheyt als hy den geloovigen schenkt, toeschijft, ende toerekent de gerechtigheyt Christi van haer door den geloove aengenomen, ende houdt, door dese genadige toerekeninge, als of het haer eygen gerechtigheydt ware. Daerom wordt oock hier geseght, dat haer de gerechtigheyd toegerekent wort.
 
6 Gelijck oock David 14 den mensche salich spreeckt, welcken Godt de rechtveerdigheyt toerekent sonder wercken:
14 Gr. de saligh-sprekinge des menschen seght.
 
7 15 [Seggende], c Salich zijn’se welcker ongerechtigheden vergeven zijn, ende welcker sonden bedeckt zijn:
15 N. in ’t begin van den 32 Psalm, welck bewijs Paul on-wedersprekelick is. Want die uyt sijne wercken gerechtveerdight is, die en heeft geen vergevinge der sonden van nooden, om gelucksaligh te zijn: ende wie bidt dat Godt hem sijne sonden niet toe en rekene, die bidt oock dat Godt hem de rechtveerdigheydt Iesu Christi toe-rekene, alsoo dese twee dingen in Godts oordeel niet en konnen gescheyden worden. Siet Rom. 3.24. ende 5.19. Ephes. 1.7, etc.
c Psal. 32.1.
 
8 Saligh is de man, welcken de Heere de sonden niet toe en rekent.
9 Dese 16 saligh-sprekinge dan, is die [alleen] over de Besnijdenisse, ofte oock over de Voor-huyt? Want wy seggen dat Abraham het geloove gerekent is tot rechtveerdicheyt.
16 Ofte, saligh makinge, waer uyt blijckt dat het woort saligh-spreken, ofte, saligh-maken, hier van David genomen wort voor hetselve, dat de Schriftuere Genes. 15.6. van Abraham de toe-rekeninge der rechtveerdigheyt noemt. De reden is om dat de gront onser saligheyd gelegen is in de vergevinge der sonden, ende toerekeninge der gerechticheyt Christi.
 
10 Hoe is’t [hem] dan toe gerekent? 17 als hy in de Besnijdenisse was, of 18 in de Voor-huyt? Niet in de Besnijdenisse, maer in de Voor-huyt.
17 D. is ’t hem toe-gerekent als hy alreede besneden was?
18 D. doe hy noch niet besneden en was. Want dese belofte, daer het geloove Abrahams op sach, is wel veertien jaren te voren geschiet eer Abraham besneden wiert: alsoo Abraham noch geen hope van kinderen en hadde, doe dese belofte is gedaen. Genes. 15.2. ende Ismael nu 13 jaren oudt was als Abraham 99 jaren oudt zijnde besneden is geworden. Genes. 17. versen 24, 25.
 
11 d Ende hy heeft 19 het teecken der Besnijdenisse ontfangen [tot] eenen zegel der rechtveerdicheyt des geloofs, die [hem] in de voor-huyt [was toegerekent:] op dat hy soude zijn 20 een Vader van alle die gelooven in de voor-huyt zijnde, ten eynde oock haer de rechtveerdicheyt toegerekent werde:
d Genes. 17.11.
19 Dat is, de besnijdenisse tot een teecken ende zegel, dat is, versegelinge ende versterckinge van dat hy door den geloove gerechtveerdight was: in welcke woorden de natuere ende eygenschap aller Sacramenten kortelick wordt aengewesen, gelijck oock Genes. 17.11. Exod. 12.13. Ezech. 20.12. Namel. datse dienen om het geloove niet eerst te wercken, maer te versegelen ende te verstercken, ende daerom niet bloote teeckenen, maer oock zegelen zijn.
20 Namel. nae welckers exempel ofte voetstappen Godt wilt, dat soo wel Heydenen als Ioden door het geloove gerechtveerdight souden worden.
 
12 Ende een Vader der besnijdenisse, den genen [namelijck] die niet alleen uyt de besnijdenisse zijn, maer die oock wandelen in de voetstappen des geloofs onses Vaders Abrahams, ’t welck in de voor-huyt was.
13 Want de belofte [en is] niet 21 door de Wet aen Abraham, of sijnen zade [geschiet], namelijck dat hy 22 een erfgenaem der werelt soude zijn, maer door de rechtveerdicheyt des geloofs.
21 Dat is, door de onderhoudinghe der Wet. Hier brenght Paulus noch een ander reden voort, om te bewijsen dat Abraham niet en is gerechtveerdight uyt de wercken: want anders soude de belofte aen Abraham gedaen, namelick dat hy met sijn zaedt een erfgenaem der werelt soude zijn, te vergeefs gegeven wesen. want de Wet werckt toorne, ende en geeft de erve niet om dat sy door het vleesch geswackt is. Rom. 8.3.
22 Hier wordt gesien, ofte op de belofte aen Abraham gedaen, op den selven tijdt als dit getuygenisse van sijne rechtveerdigheydt uyt den geloove is gegeven, Genes. 15. versen 6, 7, 8. Namel. van de besittinge van het lant Canaan, het welck een voor-beelt was van de eeuwige ruste der geloovige in den Hemel, daer van de Apostel hier spreeckt, Hebr. 4.3. ende 11. versen 9, 10. ofte op een ander belofte, die uyt-gedruckt staet Genes. 22. versen 17, 18. na dat hy sijnen Sone heeft willen opofferen, Namel. dat alle geslachten der aerden in sijnen zade sullen gesegent worden. Want Abraham als een Vader aller geloovige, is van Godt in de erve van de geestelicke werelt gestelt, waer van alle sijne geestelicke kinderen, de geloovige, oock haer deel door Christum het beloofde zaet sullen ontfangen. Psal. 2.8. Hebr. 2.5.
 
14 e Want indien de gene 23 die uyt de wet zijn 24 erfgenamen zijn, so is het geloove 25 ydel geworden, ende de beloftenisse 26 te niete gedaen.
e Galat. 3.18.
23 D. die door de wercken ofte onderhoudinge der Wet willen gerechtveerdight worden.
24 N. van dese geestelicke werelt vers 13.
25 D. onnoodigh, te vergeefs.
26 D. sonder kracht ofte vrucht.
 
15 Want de Wet 27 werckt toorn. f Want waer 28 geen wet en is, [daer] en is oock 29 geen overtredinge.
27 D. is, openbaert Godts toorn tegen de overtredinge der selve door hare drygementen van straffen: ende vermeerdert de sonde door de verkeertheydt van de natuere der menschen. Rom. 7.8.
f Ioan. 15.22. Rom. 5.20. ende 7.8. Galat. 3.19.
28 Namel. noch in de natuere in geschreven, noch van Godt gegeven, gelijck te voren is bewesen.
29 Namel. die bekent ende gestraft kan worden.
 
16 Daerom 30 is’se 31 uyt den geloove, op dat’se zy 32 na genade: ten eynde de belofte 33 vast zy alle den zade, niet alleen dat 34 uyt de Wet is, maer oock dat 35 uyt den geloove Abrahams is, g welcke is een Vader 36 van ons allen,
30 N. de belofte van dese erfenisse.
31 D. is, onder conditie van het geloove van Godt gedaen ofte gegeven.
32 Want geloove ende genade gaen altijt te samen, ende het geloove steunt op de onveranderlicke genade Godts, niet op de wercken ofte op hem selven. vers 5. Ephes. 2.8.
33 Want wy konnen van de erve versekert worden alleen door het geloove, ende niet door de wercken der Wet, de wijle niemandt de Wet en onderhout, gelijck te voren bewesen is. Siet oock Galat. 3. versen 16, 18.
34 D. uyt den Ioden, dien de Wet gegeven was. want dat niemant uyt de wercken der Wet een erfgenaem en kan worden is in’t voorgaende 14 vers geleert.
35 D. die het geloove Abrahams na volgen, al en sijn se uyt Abraham na den vleesche niet gesproten.
g Iesai. 51.2.
36 Namel. die gelooven.
 
17 (Gelijck geschreven staet, h Ick hebbe u tot 37 een Vader van vele volcken gestelt.) 38 voor hem aen welcken hy gelooft heeft, [namelijck] Godt 39 die de doode levendich maeckt, ende 40 roept de dingen die niet en zijn als of’se waren.
h Genes. 17.4.
37 Namel. niet alleen van de gene die uyt hem nae den vleesche souden voortkomen, maer oock van de gene die door het geloove uyt alle andere volckeren in sijne geestelicke familie souden ingelijft ende aengenomen worden.
38 Van hier af wordt beschreven het geloove Abrahams met alle sijne steunselen ende eygenschappen, tot het 22 vers, van waer voorts aengewesen wordt dat ons het selve tot een exempel is voor-gestelt.
39 Dit is het eerste steunsel des geloofs, Namel. Godts almachtigheydt, het welck Abrahams geloove van noode hadden om vastelick te gelooven, dat hy nu in sijnen ouderdom als verstorven zijnde kracht soude krijgen om een Vader te worden van vele volckeren.
40 Ofte, noemt, dat is, door sijn woordt, doet zijn ende haer wesen hebben. Psal. 33.9. 2.Corinth. 4.6.
 
18 41 Welcke 42 tegen hope 43 op hope 44 gelooft heeft, dat hy soude worden een Vader van vele volcken: volgens ’tgene geseght was, i 45 Alsoo sal uw’ zaedt wesen.
41 Namel. Abraham.
42 Namel. die de mensche uyt sijn eygen vernuft ofte reden soude hebben konnen scheppen.
43 Namel. van Godts waerheydt ende macht.
44 D. vertrouwt heeft.
i Genes. 15.5. Hebr. 11.12.
45 Namel. als de sterren aen den hemel.
 
19 Ende niet verswackt zijnde in’t geloove, en heeft hy sijn eygen lichaem 46 niet aengemerckt, dat alreede verstorven was, soo hy ontrent hondert jaren oudt was, [noch] oock 47 dat de moeder in Sara verstorven was.
46 Namel. om uyt de aenmerckinge der swackheyt, in sijn vertrouwen geswackt te worden. Want andersins heeft hy selfs sijnen ouderdom ende den ouderdom van Sara Gode voor-gehouden. Genes. 17.17.
47 Gr. de verstorvenheyt des baer-moeders van Sara.
 
20 k Ende hy en heeft 48 aen de beloftenisse Godts niet getwijfelt door ongeloove: maer is gesterckt geweest in’t geloove, 49 gevende Godt de eere:
k Ioan. 8.56. Hebr. 11. versen 11, 18.
48 Dit is het ander steunsel van het geloove Abrahams. Namel. de versekerheydt die hy hadde van Godts trouwe ende stantvastigheydt in sijne beloften. Hebr. 6. versen 17, 18.
49 D. hier mede betoonende te gelooven dat Godt konde en soude doen het gene hy belooft hadde: ende heeft alsoo versegelt dat Godt waerachtigh is. Ioan. 3.33.
 
21 l Ende ten vollen versekert zijnde dat het gene belooft was, hy oock 50 machtigh was te doen.
l Psal. 115.3.
50 Namel. al scheen het tegen alle menschelicke reden te zijn.
 
22 Daerom is het hem oock tot rechtveerdicheyt gerekent.
23 m 51 Nu en is’t niet alleen om sijnent wille geschreven, dat het hem toegerekent is:
m Rom. 15.4.
51 Hier besluyt den Apsotel de verklaringe van het voorgaende Capittel, ende betuyght dat alle geloovige alsoo sullen worden gerechtveerdight, gelijck Abraham gerechtveerdight is.
 
24 Maer oock om onsent wille, welcken het sal toegerekent worden, [namelick] den genen 52 die gelooven in hem die Iesum onsen Heere uyt de dooden opgeweckt heeft.
52 D. betrouwen op hem, want dit is oock het gene daer ons geloove op steunt, nae het exempel van het geloove Abrahams, namelick eerst Godts mogentheyt en trouwe, die hy nae sijne belofte getoont heeft in het opwecken Christi uyt den dooden: ende ten tweeden de doot ende opstandinge Iesu Christi, alsoo wy door de doodt met Godt versoent, ende door de opstandinge deser versoeninge deelachtigh worden.
 
25 Welcke 53 overgelevert is 54 om onse sonden, ende op-geweckt 55 om onse rechtveerdighmakinge.
53 N. van Godt sijnen Vader. Rom. 8.32.
54 N. te versoenen ende te niete te doen. Ioan. 1.7. ende 2.2.
55 Namel. overmits Godt door dese opweckinge betoont heeft, dat hy de doodt sijns Soons voor een genoechsaem ransoen voor onse sonden heeft aengenomen, ende sijne volkomene gehoorsaemheyt wilt aen-nemen tot rechtveerdigheyt voor alle die in hem gelooven. Want indien Christus inden doot gebleven ware, so en soude sijne voldoeninge niet volkomen geweest zijn, ende hy en soude ons de kracht van die niet hebben konnen toe-eygenen.

Einde Romeinen 4