Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 17 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Handelingen 17

1 ENde door Amphipolis ende Apollonia [haren] wegh ghenomen hebbende, quamen sy to Thessalonica, alwaer een Synagoge der Ioden was.
2 Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, ginck tot haer in, ende dry Sabbathen lanck handelde hy met haer uyt de Schriften,
3 [De selve] openende, ende voor [oogen] stellende, dat de Christus moeste lijden ende opstaen uyt den dooden, ende dat dese Iesus is de Christus, dien ick, [seyde hy] u lieden verkondige.
4 Ende sommige uyt haer geloofden, ende wierden Paulo ende Sile toegevoecht, ende van Godtsdienstige Griecken een groote menichte, ende van de voorneemste vrouwen niet weynige.
5 Maer de Ioden die ongehoorsaem waren [dit] benijdende, namen tot haer eenige boose mannen, uyt de merckt-boeven, ende maeckten dat het volck te hoope liep, ende beroerden de stadt: ende op het huys Iasons aenvallende, sochten sy’se tot het volck te brengen.
6 Ende als sy’se niet en vonden, trocken sy Iason ende eenige broeders voor de Overste der stadt, roepende, Dese, die de werelt in roere hebben gestelt, zijn oock hier gekomen.
7 Welcke Iason in [sijn huys] genomen heeft: ende alle dese doen tegen de geboden des Keysers, seggende datter een ander Coninck is, [namelick] eenen Iesus.
8 Ende sy beroerden de schare, ende de Overste der stadt, die dit hoorden.
9 Doch als sy van Iason ende de andere vergenoeginge ontfangen hadden, lieten sy’se gaen.
10 Ende de broeders sonden terstont des nachts Paulum ende Silam wech na Bereen: welcke daer gekomen zijnde gingen henen na de Synagoge der Ioden.
11 Ende dese waren edelder dan die te Thessalonica waren, [als] die het woort ontfingen met alle toegenegentheyt, ondersoeckende dagelijcks de Schriften, of dese dingen alsoo waren.
12 Vele dan uyt haer geloofden, ende der Grieckscher eerlijcke vrouwen ende der mannen niet weynige.
13 Maer als de Ioden van Thessalonica verstonden dat het woort Godts oock te Bereen van Paulo verkondight wiert, quamen sy oock daer, ende beweeghden de scharen.
14 Doch de Broeders sonden doe van stonden aen Paulum wech, dat hy ginge als na de zee: maer Silas ende Timotheus bleven aldaer.
15 Ende die Paulum geleydden brachten hem tot Athenen toe: ende als sy bevel gekregen hadden aen Silam ende Timotheum, dat sy op het spoedighste tot hem souden komen, vertrocken sy.
16 Ende terwijle Paulus haer te Athenen verwachtede, wiert sijnen geest in hem ontsteken, siende dat de stadt so zeer afgodisch was.
17 Hij handelde dan in de Synagoge met de Ioden, ende met de gene die Godtsdientigh waren, ende op de merckt alle dage met de gene die [hem] voor quamen.
18 Ende sommige van de Epicureische ende Stoische Philosophen streden met hem: ende sommige seyden, Wat wil doch dese klapper seggen? Maer andere [seyden], Hy schijnt een verkondiger te zijn van vremde Goden: om dat hy haer Iesum ende de opstandinge verkondighde.
19 Ende sy namen hem, ende brachten [hem] op de [plaetse genaemt] Areopagus, seggende, Connen wy [niet] weten welcke dese nieuwe leere zy, daer ghy van spreeckt?
20 Want ghy brengt eenige vremde dingen voor onse ooren. Wy willen dan weten wat doch dit zijn wil.
21 (Die van Athenen nu alle, ende de vremdelingen die haer daer onthielden, en besteden [haren] tijt tot niet anders, dan om wat nieuws te seggen ende te horen)
22 Ende Paulus staende in’t midden van de [plaetse genaemt] Areopagus, seyde, Ghy mannen van Athenen, ick bemercke dat ghy allesins gelijck als Godtsdienstiger zijt.
23 Want [de stadt] doorgaende, ende aenschouwende uwe heylighdommen, hebbe ick oock eenen altaer gevonden, op welcken een opschrift stont, Den onbekenden Godt. Desen dan dien ghy niet kennende dient, verkondige ick u lieden.
24 De Godt die de werelt gemaeckt heeft, ende alles dat daer in is, dese zijnde een Heere des hemels ende der aerde, en woont niet in tempelen met handen gemaeckt:
25 Ende en wort oock van menschen handen niet gedient, [als] yets behoevende, alsoo hy selve allen het leven, ende den adem, ende alle dingen geeft.
26 Ende heeft uyt eenen bloede het gansche geslachte der menschen gemaeckt, om op den geheelen aerdbodem te woonen, bescheyden hebbende de tijden te voren geordineert, ende de bepalingen van hare wooninge.
27 Op dat sy den Heere souden soecken, of sy hem immers tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een yegelick van ons.
28 Want in hem leven wy, ende bewegen ons, ende zijn wy: gelijck oock eenige van uwe Poëten geseght hebben, Want wy zijn oock sijn geslachte.
29 Wy dan zijnde Godts geslachte, en moeten niet meynen dat de Godtheyt goudt, oft silver, ofte steen gelijck zy, welcke door menschen konste ende bedenckingen gesneden zijn.
30 Godt dan de tijden der onwetenheyt overgesien hebbende, verkondight nu allen menschen alomme dat sy haer bekeeren.
31 Daerom dat hy eenen dagh gestelt heeft, op welcken hy den aerdtbodem rechtveerdelijck sal oordelen, door eenen man, dien hy [daer toe] geordineert heeft, versekeringe [daervan] doende aen allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft.
32 Als sy nu de opstandinge der dooden hoorden, spotteden sommige [daer mede]: ende sommige seyden, Wy sullen u wederom hier van hooren.
33 Ende alsoo is Paulus uyt het midden van haer wech gegaen.
34 Doch sommige mannen hingen hem aen, ende geloofden: onder welcke was oock Dionysius Areopagita, ende een vrouwe met name Damaris, ende andere met deselve.

Einde Handelingen 17