Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 7

1 NAe dat hy nu alle sijne woorden voleyndight hadde ten aenhooren des volcks, ginck hy in tot Capernaum.
2 Ende een dienstknecht van een seker hooftman over hondert, die hem seer weert was, kranck zijnde lagh op zijn sterven.
3 Ende van Iesu gehoort hebbende, sondt hy tot hem de Ouderlingen der Ioden, hem biddende dat hy wilde komen, ende sijnen dienstknecht gesont maken.
4 Dese nu tot Iesum gekomen zijnde, baden hem ernstelick, seggende, Hy is weerdich dat ghy hem dat doet.
5 Want hy heeft ons volck lief, ende heeft selve ons de Synagoge gebouwt.
6 Ende Iesus ginck met haer. Ende als hy nu niet verre van het huys was, sondt de hooftman over hondert tot hem [eenige] vrienden, ende seyde tot hem, Heere en neemt de moeyte niet: want ick en ben niet weerdigh dat ghy onder mijn dack soudt inkomen.
7 Daerom en hebbe ick oock my selven niet weerdigh geacht om tot u te komen: maer seght [het] met een woort, ende mijn knecht sal genesen worden.
8 Want ick ben oock een mensche onder de macht [van andere] gestelt, hebbende krijchs-knechten onder my, ende ick segge tot desen, Gaet, ende hy gaet: ende tot den anderen, Comt, ende hy komt: ende tot mijnen dienstknecht, Doet dat, ende hy doet [het].
9 Ende Iesus dit hoorende, verwonderde hem sijner: ende sich omkeerende seyde tot de schare die hem volghde, Ick segge ulieden, ick en hebbe soo grooten geloove selfs in Israël niet gevonden.
10 Ende die gesonden waren, wedergekeert zijnde in het huys, vonden den krancken dienstknecht gesont.
11 Ende het geschiedde op den volgenden [dagh] dat hy ginck nae een stadt genaemt Nain, ende met hem gingen vele van sijne Discipelen, ende een groote schare.
12 Ende als hy de poorte der stadt genaeckte, siet daer, een doode wiert uytgedragen, [die] een eenichgeboren sone sijner moeder [was], ende sy [was] weduwe, ende een groote schare van de stadt [was] met haer.
13 Ende de Heere haer siende, wiert innerlick met ontferminge over haer beweeght, ende seyde tot haer, En weent niet.
14 Ende hy ginck toe, ende raeckte de bare aen (de dragers nu stonden stille) ende hy seyde, Iongelinck, ick segge u, staet op.
15 Ende de doode sat overeynde, ende begon te spreken: ende hy gaf hem sijne moeder.
16 Ende vreese bevinghse alle, ende sy verheerlickten Godt, seggende, Een groot Propheet is onder ons opgestaen, ende Godt heeft sijn volck besocht.
17 Ende dit geruchte van hem ginck uyt in geheel Iudea, ende in alle het omliggende lant.
18 Ende de discipelen Ioannis bootschapten hem van alle dese dingen.
19 Ende Ioannes sekere twee van sijne Discipelen tot hem geroepen hebbende, sondt’se tot Iesum, seggende, Zijt ghy de gene die komen soude, ofte verwachten wy eenen anderen?
20 Ende als de mannen tot hem gekomen waren, seyden sy, Ioannes de Dooper heeft ons tot u afgesonden, seggende, Zijt ghy die komen soude, ofte verwachten wy eenen anderen?
21 Ende in de selve uyre genas hy’er vele van sieckten ende qualen, ende boose geesten, ende vele blinden gaf hy het gesichte.
22 Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Gaet henen ende boodtschapt Ioanni weder de dingen die ghy gesien ende gehoort hebt, [namelick] dat de blinde worden siende, de kreupele wandelen, de melaetsche gereynight worden, de doove hooren, de doode opgeweckt worden, den armen het Euangelium verkondight wort.
23 Ende saligh is hy, die aen my niet en sal ge-ergert worden.
24 Als nu de boden Ioannis wegh gegaen waren, begon hy tot de scharen van Ioanne te seggen, Wat zijt ghy uytgegaen inde woestijne te aenschouwen? Een riet dat van den wint gins ende weder beweeght wort?
25 Maer wat zijt ghy uytgegaen te sien? Een mensche met sachte kleederen bekleedt? Siet, die in heerlicke kleedinge ende wellust zijn, die zijn in de Conincklicke hoven.
26 Maer wat zijt ghy uytgegaen te sien? Een Propheet? Ia ick segge u, oock veel meer dan een Propheet.
27 Dese is ’t van welcken geschreven is, Siet ick sende mijnen Engel voor uw’ aengesicht, die uwen wegh voor u henen bereyden sal.
28 Want ick segge u lieden, onder die van vrouwen geboren zijn, en is niemant meerder Propheet dan Ioannes de Dooper: maer de minste in het Coninckrijcke Godts, is meerder dan hy.
29 Ende alle het volck [hem] hoorende, ende de tollenaers, die met den Doop Ioannis gedoopt waren, rechtveerdighden Godt.
30 Maer de Phariseen ende de Wetgeleerde hebben den raedt Godts tegen haer selven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.
31 Ende de Heere seyde, By wien sal ick dan de menschen van dit geslachte vergelijcken? ende wien zijn sy gelijck?
32 Sy zijn gelijck de kinderen, die op de merckt sitten, ende malkandren toeroepen ende seggen, Wy hebben u op de fluyte gespeelt, ende ghy en hebt niet gedanst: Wy hebben u klaech-lieden gesongen, ende ghy en hebt niet geweent.
33 Want Ioannes de Dooper is gekomen, noch broodt etende, noch wijn drinckende, ende ghy seght, Hy heeft den Duyvel.
34 De Sone des menschen is gekomen, etende ende drinckende, ende ghy seght, Siet daer een mensche [die] een vraet ende wijn-suyper [is], een vrient van tollenaren ende sondaren.
35 Doch de wijsheyt is gerechtveerdight geworden van alle hare kinderen.
36 Ende een der Phariseen badt hem, dat hy met hem ate: ende ingegaen zijnde in des Phariseen huys sat hy aen.
37 Ende siet, een vrouwe in de stadt, welcke een sondaresse was, verstaende dat hy in des Phariseen huys aensat, bracht een alabaster-flessche met salve.
38 Ende staende achter aen sijne voeten, weenende, begon sy sijne voeten nat te maken met tranen, ende sy drooghdese af met het hayr van haer hooft, ende kuste sijne voeten, ende salfdese met de salve.
39 Ende de Phariseus, die hem genoodt hadde, [sulcks] siende, sprack by hem selven, seggende, Dese, indien hy een Propheet ware, soude wel weten wat ende hoedanigen vrouwe dese is, die hem aenraeckt: want sy is een sondaresse.
40 Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Simon, ick hebbe u wat te seggen. Ende hy sprack, Meester seght het.
41 [Iesus seyde], Een seker schult-heer hadde twee schuldenaers: de een was schuldigh vijf hondert penningen, ende de ander vijftigh.
42 Ende als sy niet en hadden om te betalen, scholt hy het haer beyden quijt. Seght dan wie van desen sal hem meer lief hebben?
43 Ende Simon antwoordende seyde, Ick achte dat hy’t [is], dien hy het meeste quijt gescholden heeft. Ende hy seyde tot hem, Ghy hebt recht geoordeelt.
44 Ende hy hem omkeerende nae de vrouwe, seyde tot Simon, Siet ghy dese vrouwe? Ick ben in uw’ huys gekomen, water en hebt ghy niet tot mijne voeten gegeven, maer dese heeft mijne voeten met tranen nat gemaeckt, ende met het hayr hares hoofts afgedrooght.
45 Ghy en hebt my geenen kus gegeven: maer dese, van dat sy ingekomen is, en heeft niet afgelaten mijne voeten te kussen.
46 Met olye en hebt ghy mijn hooft niet gesalft: maer dese heeft mijne voeten met salve gesalft.
47 Daerom segge ick u, hare sonden zijn [haer] vergeven die vele waren, want sy heeft veel lief gehadt: maer dien weynich vergeven wort, die heeft weynich lief.
48 Endy hy seyde tot haer, Uwe sonden zijn [u] vergeven.
49 Ende die mede aensaten begonden te seggen by haer selven, Wie is dese die oock de sonden vergeeft?
50 Maer hy seyde tot de Vrouwe, Uw’ geloove heeft u behouden, gaet henen in vrede.

Einde Lukas 7