Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 15

1 ENde alle de tollenaers ende de sondaers naederden tot hem, om hem te hooren.
2 Ende de Phariseen ende de Schriftgeleerde murmureerden, seggende, Dese ontfanght de sondaers, ende eet met haer.
3 Ende hy sprack tot haer dese gelijckenisse, seggende,
4 Wat mensche onder u hebbende hondert schapen, ende een van die verliesende, en verlaet niet de negen ende tnegentich inde woestijne, ende gaet nae het verlorene, tot dat hy ’t selve vinde?
5 Ende als hy ’t gevonden heeft, leght hy’t op sijne schouderen, verblijdt zijnde.
6 Ende te huys komende roept hy de vrienden ende de gebueren te samen, seggende tot haer, Weest blijde met my, want ick hebbe mijn schaep gevonden, dat verloren was.
7 Ick segge u lieden, datter alsoo blijdschap sal zijn inden hemel over eenen sondaer, die hem bekeert, [meer] dan over negen en tnegentich rechtveerdige, die de bekeeringe niet van nooden en hebben.
8 Ofte wat vrouwe hebbende tien penningen, indien sy eenen penninck verliest, en ontsteeckt niet een keerse, ende keert het huys [met besemen], ende soeckt neerstelick tot dat sy [dien] vindt?
9 Ende als sy [dien] gevonden heeft, roept sy de vriendinnen ende de gebuerinnen te samen, seggende, Weest blijde met my, want ick hebbe den penninck gevonden, dien ick verloren hadde.
10 Alsoo (segge ick u lieden) is daer blijdschap voor de Engelen Godts over eenen sondaer die hem bekeert.
11 Ende hy seyde, Een seker mensche hadde twee soonen:
12 Ende de jonghste van haer seyde tot den vader, Vader, geeft my het deel des goets dat [my] toekomt. Ende hy deylde haer het goet.
13 Ende niet vele dagen daer na, de jongste sone, alles by een vergadert hebbende, is wech gereyst in een verre [gelegen] landt, ende heeft aldaer sijn goet doorgebracht, levende overdadichlick.
14 Ende als hy het alles verteert hadde, wiert daer een groote hongers noot in dat selve landt, ende hy begon gebreck te lijden.
15 Ende hy ginck henen ende voeghde hem by een vande burgers des selven landts: ende die sondt hem op sijn landt, om de swijnen te weyden.
16 Ende hy begeerde sijnen buyck te vullen met den draf, die de swijnen aten: ende niemandt en gaf’se hem.
17 Ende tot hem selven gekomen zijnde, seyde hy, Hoe vele huerlingen mijns vaders hebben overvloet van broot, ende ick vergae van honger?
18 Ick sal opstaen ende tot mijnen vader gaen, ende ick sal tot hem seggen, Vader ick hebbe gesondight tegen den hemel, ende voor u.
19 Ende ick en ben niet meer weerdigh uw’ sone genaemt te worden: Maeckt my als eenen van uwe huerlingen.
20 Ende opstaende ginck hy na sijnen vader. Ende als hy noch verre [van hem] was, sagh hem sijn vader, ende wiert met innerlicke ontferminge beweeght: ende [toe] loopende viel hem om sijnen hals, ende custe hem.
21 Ende de sone seyde tot hem, Vader, Ick hebbe gesondight tegen den Hemel, ende voor u, ende en ben niet meer weerdigh uw’ sone genaemt te worden.
22 Maer de vader seyde tot sijne dienstknechten, Brenght [hier] voort het beste cleedt, ende doet het hem aen, ende geeft eenen rinck aen sijne handt, ende schoenen aen de voeten.
23 Ende brenght het gemeste calf, ende slacht het: ende laet ons eten ende vrolick zijn.
24 Want dese mijn soon was doodt, ende is weder levendigh geworden: ende hy was verloren, ende is gevonden. Ende sy begonden vrolick te zijn.
25 Ende sijn oudtste soon was in’t veldt, ende alsoo hy quam, ende het huys genaeckte, hoorde hy het gesangh, ende het gerey.
26 Ende tot hem geroepen hebbende een van de knechten, vraeghde wat dat mochte zijn.
27 Ende dese seyde tot hem, Uw’ broeder is gekomen, ende uw’ vader heeft het gemeste calf geslachtet, om dat hy hem gesont weder ontfangen heeft.
28 Maer hy wiert toornich, ende en wilde niet ingaen. So ginck dan sijn vader uyt, ende badt hem.
29 Doch hy antwoordende seyde tot den vader, Siet, ick diene u [nu] so vele jaren, ende en hebbe noyt uw’ gebodt overgetreden, ende ghy en hebt my noyt een bocksken gegeven, op dat ick met mijne vrienden mochte vrolick zijn.
30 Maer als dese uwe sone gekomen is, die uw’ goet met hoeren doorgebracht heeft, so hebt ghy hem het gemeste calf geslachtet.
31 Ende hy seyde tot hem, Kindt, ghy zijt altijdt by my, ende alle het mijne is uwe.
32 Men behoorde dan vroolick ende blijde te zijn, want dese uwe broeder was doot, ende is weder levendich geworden: ende hy was verloren, ende is gevonden.

Einde Lukas 15