Statenvertaling.nl

sample header image

Markus 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Markus 13

1 ENde als hy uyt den Tempel ginck, seyde een van sijne Discipelen tot hem, Meester, siet hoedanige steenen, ende hoedanige gebouwen!
2 Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Siet ghy dese groote gebouwen? Daer en sal niet [eenen] steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet afgebroken en sal worden.
3 Ende als hy geseten was op den olijfberch tegen den Tempel over, vraeghden hem Petrus, ende Iacobus, ende Ioannes, ende Andreas alleen.
4 Seght ons wanneer sullen dese dingen zijn? ende welck is het teecken wanneer dese dingen alle voleyndight sullen worden?
5 Ende Iesus haer antwoordende begon te seggen, Siet toe dat u niemant en verleyde.
6 Want vele sullen komen onder mijnen Name, seggende, Ick ben [de Christus], ende sullen vele verleyden.
7 Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen, ende geruchten van oorlogen, soo en wort niet verschrickt: want [dit] moet geschieden. Maer noch en is het eynde niet.
8 Want het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck, ende daer sullen aerdbevingen zijn in verscheyden plaetsen, ende daer sullen hongers-nooden wesen, ende beroerten. Dese dingen zijn [maer] beginselen der smerten.
9 Maer siet ghy voor u selven toe: want sy sullen u overleveren inde Raedsvergaderingen, ende in de Synagogen: Ghy sult geslagen worden, ende voor Stadthouders ende Coningen sult ghy gestelt worden, om mijnent wille, haer tot een getuygenisse.
10 Ende het Euangelium moet eerst gepredickt worden onder alle de volcken.
11 Doch wanneer sy u leyden sullen om u over te leveren, soo en zijt te voren niet besorght, wat ghy spreken sult, noch en bedenckt het niet: maer soo wat u in die uyre gegeven sal worden, dat spreeckt. Want ghy en zijt het niet die spreeckt, maer de heylige Geest.
12 Ende de [een] broeder sal den [anderen] broeder overleveren tot den doot, ende de vader het kindt: ende de kinderen sullen op staen tegen de ouders, ende sullense dooden.
13 Ende ghy sult gehatet worden van alle, om mijns naems wille: maer wie volherden sal tot den eynde, die sal salich worden.
14 Wanneer ghy dan sult sien den grouwel der verwoestinge, daer van door den Propheet Daniel gesproken is, staende daer het niet en behoort (die het leest die mercke daer op) alsdan die in Iudea zijn, dat’se vlieden op de bergen.
15 Ende die op het dack is, en kome niet af in het huys, noch en gae niet in, om yet uyt sijn huys wech te nemen.
16 Ende die op den acker is, en keere niet weder te rugge, om sijn kleedt te nemen.
17 Maer wee den bevruchten ende den soogenden [vrouwen] in die dagen.
18 Doch biddet dat uwe vlucht niet en geschiede des winters.
19 Want die dagen sullen sulcke verdruckinge zijn, welcker gelijcke niet geweest en is van den beginne der schepselen, die Godt geschapen heeft, tot nu toe, noch oock niet zijn en sal.
20 Ende indien de Heere de dagen niet vercort en hadde, geen vleesch en soude behouden worden: maer om der uytvercorenen wille, die hy heeft uytvercoren, heeft hy de dagen vercort.
21 Ende alsdan so yemandt tot u lieden sal seggen, Siet hier is de Christus: ofte siet, hy is daer, en gelooft het niet.
22 Want daer sullen valsche Christi, ende valsche Propheten opstaen, ende sullen teeckenen ende wonderen doen, om te verleyden, indien het mogelick waere, oock de uytvercorene.
23 Maer ghy lieden siet toe: Siet, ick hebbe u alles voorsegt.
24 Maer in die dagen, na die verdruckinge, sal de Sonne verduystert worden, ende de Mane en sal haer schijnsel niet geven.
25 Ende de sterren des hemels sullen daer uyt vallen, ende de crachten die in de hemelen [zijn], sullen beweeght worden.
26 Ende alsdan sullen sy den Sone des menschen sien, komende in de wolcken, met groote cracht ende heerlickheyt.
27 Ende alsdan sal hy sijne Engelen uytsenden, ende sal sijne uytvercorene by een vergaderen uyt de vier winden, van het uyterste der aerden, tot het uyterste des hemels.
28 Ende leert van den vijgeboom dese gelijckenisse: wanneer nu sijnen tack teer wort, ende de bladeren uytspruyten, so weet ghy dat de Somer na by is.
29 Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, so weet dat [het] na by voor de deure is.
30 Voorwaer ick segge u, dat dit geslachte niet en sal voorby gaen, tot dat alle dese dingen sullen geschiet zijn.
31 De hemel ende de aerde sullen voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voorby gaen.
32 Maer van dien dagh ende die uyre en weet niemandt, noch de Engelen die in den hemel zijn, noch de Sone, dan de Vader.
33 Siet toe, waeckt ende bidt, want ghy en weet niet wanneer de tijdt is.
34 Gelijck een mensche buyten landts reysende, sijn huys verliet, ende sijnen dienstknechten macht gaf, ende elck sijn werck, ende den deur-wachter geboot dat hy soude waecken.
35 So waeckt dan (want ghy en weet niet wanneer de heere des huys komen sal, [des avondts] late, ofte ter middernacht, ofte met het hanen-gekraey, ofte in den morgenstondt)
36 Op dat hy niet onvoorsiens en come, ende u slapende vinde.
37 Ende ’t gene ick u segge, [dat] segge ick allen, Waeckt.

Einde Markus 13