Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 24 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 24

1 ENde Iesus ginck uyt ende vertrock van den Tempel, ende sijne Discipelen quamen by hem, om hem de gebouwen des Tempels te toonen.
2 Ende Iesus seyde tot haer, En siet ghy niet alle dese dingen? Voorwaer segge ick, Hier en sal niet [eenen] steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet afgebroken en sal worden.
3 Ende als hy op den Olijfberch geseten was, gingen de Discipelen tot hem alleen, seggende, Segt ons, wanneer sullen dese dingen zijn? ende welck [sal] het teecken [zijn] van uwe toekomste, ende van de voleyndinge der werelt?
4 Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Siet toe, dat u niemant en verleyde.
5 Want vele sullen komen onder mijnen name, seggende, Ick ben de Christus, ende sy sullen vele verleyden.
6 Ende ghy sult hooren van oorlogen, ende geruchten van oorlogen. Siet toe, en wort niet verschrickt: want alle [die] dingen moeten geschieden, maer noch en is het eynde niet.
7 Want het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck: ende daer sullen zijn hongers nooden, ende pestilentien, ende aerdbevingen in verscheyden plaetsen.
8 Doch alle die dingen [zijn maer] een beginsel der smerten.
9 Als dan sullen sy u overleveren in verdruckinge, ende sullen u dooden, ende ghy sult gehaet worden van alle volckeren, om mijns Naems wille.
10 Ende dan sullender vele ge-ergert worden, ende sullen malkanderen overleveren, ende malkanderen haten.
11 Ende vele valsche propheten sullen opstaen, ende sullender vele verleyden.
12 Ende om dat de ongerechticheyt vermenichvuldicht sal worden soo sal de liefde van velen verkouden.
13 Maer wie volherden sal tot den eynde, die sal salich worden.
14 Ende dit Euangelium des Coninckrijcks sal in de geheele werelt gepredickt worden tot een getuygenisse allen volckeren: ende dan sal het eynde komen.
15 Wanneer ghy dan sult sien den grouwel der verwoestinge, waer van gesproken is door Daniel den Propheet, staende in de heylige plaetse (die [het] leest die mercke daer op)
16 Dat alsdan die in Iudea zijn, vlieden op de bergen.
17 Die op het dack is, en kome niet af, om yet uyt sijn huys wech te nemen.
18 Ende die op den acker is, en keere niet weder te rugge, om sijne kleederen wech te nemen.
19 Maer wee den bevruchten ende den soogenden [vrouwen] in die dagen.
20 Doch bidt dat uwe vlucht niet en geschiede des winters, noch op eenen Sabbath.
21 Want alsdan sal groote verdruckinge wesen, hoedanige niet en is geweest van het begin der werelt tot nu toe, noch oock niet zijn en sal.
22 Ende soo die dagen niet verkort en wierden, geen vleesch en soude behouden worden: maer om der uytverkorene wille sullen die dagen verkort worden.
23 Alsdan, soo yemant tot ulieden sal seggen, Siet hier is de Christus, oft daer, en gelooft het niet.
24 Want daer sullen valsche Christi, ende valsche propheten opstaen, ende sullen groote teeckenen ende wonderheden doen, alsoo dat sy (indien het mogelick ware) oock de uytverkorene souden verleyden.
25 Siet ick hebbe [het] u voorsegt.
26 So sy dan tot u sullen seggen, Siet hy is in de woestijne, en gaet niet uyt: Siet [hy is] in de binnen kameren, en gelooft het niet.
27 Want gelijck de blixem uytgaet van het Oosten, ende schijnt tot het Westen, alsoo sal oock de toekomste des Soons des menschen wesen.
28 Want alwaer het doode lichaem sal zijn, daer sullen de arenden vergadert worden.
29 Ende terstont nae de verdruckinge dier dagen, sal de Sonne verduystert worden, ende de Mane en sal haer schijnsel niet geven, ende de Sterren sullen van den hemel vallen, ende de krachten der hemelen sullen beweeght worden.
30 Ende alsdan sal in den hemel verschijnen het teecken des Soons des menschen: ende dan sullen alle de geslachten der aerde weenen, ende sullen den Sone des menschen sien komende op de wolcken des hemels, met groote kracht ende heerlickheyt.
31 Ende hy sal sijne Engelen uytsenden met een basuyne van groot geluyt, ende sy sullen sijne uytverkorene by een vergaderen uyt de vier winden, van [het een] uyterste der hemelen tot [het ander] uyterste der selve.
32 Ende leert van den vygeboom dese gelijckenisse: Wanneer sijnen tack nu teer wort, ende de bladeren uytspruyten, soo weet ghy dat de somer nae by is.
33 Alsoo oock ghy lieden, wanneer ghy alle dese dingen sult sien, soo weet dat [het] na by is voor de deure.
34 Voorwaer ick segge u, dit geslachte en sal geensins voorby gaen, tot dat alle dese dingen sullen geschiet zijn.
35 De hemel ende de aerde sullen voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voorby gaen.
36 Doch van dien dach ende uyre en weet niemant, oock niet de Engelen der hemelen, dan mijn Vader alleen.
37 Ende gelijck de dagen Noë [waren,] alsoo sal oock zijn de toekomste van den Soon des menschen.
38 Want gelijck sy waren in de dagen voor de sundtvloet, etende ende drinckende, trouwende ende ten houwelicke uytgevende, tot den dach toe, in welcken Noë in de Arcke ginck:
39 Ende en bekenden’t niet tot dat de sundtvloet quam, ende haer alle wech nam: alsoo sal oock zijn de toekomste des Soons des menschen.
40 Alsdan sullender twee op den acker zijn, de een sal aengenomen, ende de ander sal verlaten worden.
41 Daer sullen twee [vrouwen] malen in den meulen, de eene sal aengenomen, ende de andere sal verlaten worden.
42 Waeckt dan, want ghy en weet niet in welcke uyre uwe Heere komen sal.
43 Maer weet dit, dat soo de heere des huys geweten hadde in welcke nachtwake de dief komen soude, hy soude gewaeckt hebben, ende en soude sijn huys niet hebben laten doorgraven.
44 Daerom zijt oock ghy bereyt, want in welcke uyre ghy ’t niet en meynt, sal de Sone des menschen komen.
45 Wie is dan de getrouwe ende voorsichtige dienstknecht, den welcken sijn Heere over sijne dienstboden gestelt heeft, om henlieden [haer] voedsel te geven ter rechter tijt.
46 Salich is die dienstknecht, welcken sijn Heere komende sal vinden also doende.
47 Voorwaer ick segge u, dat hy hem sal setten over alle sijne goederen.
48 Maer soo die quade dienstknecht in sijn herte soude seggen, Mijn Heere vertoeft te komen:
49 Ende soude beginnen [sijne] mede-dienstknechten te slaen, ende te eten ende te drincken met de dronckaerts:
50 So sal de heere deses dienstknechts komen ten dage, in welcken hy [hem] niet en verwacht, ende ter uyre die hy niet en weet.
51 Ende sal hem afscheyden, ende sijn deel setten met de geveynsde. Daer sal weeninge zijn, ende knersinge der tanden.

Einde Mattheüs 24