Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 19

1 Christus geneest vele siecken. 3 beantwoort de vrage van den scheyd-brief. 9 leert dat de getrouwde niet en mogen scheyden dan om hoererie. 11 ende dat de gave der onthoudinge niet allen gegeven en wort. 13 Beveelt dat de kinderen tot hem komen, ende segentse. 16 Antwoort eenen jongelinck op sijne vrage wat hy moet doen om het eeuwich leven te verkrijgen. 23 Hoe swaerlick de rijcke in’t Coninckrijck der hemelen komen. 27 wat vergeldinge ontfangen sullen, die het hare om Christi wille verlaten.
 
1 ENde a het geschiedde, doe Iesus dese woorden ge-eyndicht hadde, dat hy vertrock van Galilea, ende quam 1 over de Iordaen, in de lantpalen van Iudea.
a Marc. 10.1.
1 And. ontrent ofte neven den Iordaen, gelijck Matt. 4.15. want Iudea lach op de selve zijde vanden Iordaen, daer Galilea lach.
 
2 Ende vele scharen volchden hem, ende hy genas’se aldaer.
3 b Ende de Phariseen quamen tot hem, 2 versoeckende hem, ende seggende tot hem, Is het een mensche geoorloft sijn wijf te 3 verlaten om 4 allerley oorsake?
b Marc. 10.2.
2 N. om te sien: of sy uyt sijn antwoort yet konden vinden waermede sy hem by het volck verdacht souden mogen maken.
3 D. van sijn wijf te scheyden: gelijck Matth. 5.31.
4 Gr. alle.
 
4 Doch hy antwoordende seyde tot haer, En hebt ghy niet gelesen, die c van den beginne [den mensche] gemaeckt heeft, dat hy’se gemaeckt heeft 5 Man ende Wijf.
c Gen. 1.27.
5 Of, maer een van het mannelick ende een van het vrouwelick geslachte.
 
5 d Ende 6 geseght heeft, Daerom sal een mensche vader ende moeder verlaten, ende sal sijnen wijve 7 aenhangen, ende e die twee sullen tot 8 een vleesch zijn?
d Gen. 2.24. Ephes. 5.31.
6 Dit zijn Adams woorden, Genes. 2.24. maer worden Gode hier toegeschreven, om dat Adam deselve door Godts ingeven gesproken heeft. van welcker meyninge, siet op de aenteeck. Genes. 2.24.
7 Ofte, aenkleven. Het Gr. woort is genomen by gelijckenisse van twee verscheydene dingen die door lijm aen malcandren vast gemaeckt zijn.
e 1.Cor. 6.16.
8 Dat is, als een lichaem, ofte als een mensche. 1.Cor. 6. vers 16. Ephes. 5.28.
 
6 Alsoo dat sy niet meer twee en zijn, maer een vleesch. f ’T gene dan Godt te samen gevoecht heeft en scheyde de mensche niet.
f 1.Cor. 7.10.
 
7 Sy seyden tot hem, g Waerom heeft dan Moses 9 geboden eenen scheyd-brief te geven, ende haer te verlaten?
g Deut. 24.1. Ierem. 3.1.
9 Moses heeft wel geboden eenen scheyd-brief te geven, tot onschuldinge vande vrouwe, die t’onrecht alsoo verlaten ofte gescheyden wiert: doch sulck verlaten en heeft hy noyt goet gekent: maer ’t selve alleen om hare stijf herticheyt overgesien, gelijck de Overheden somtijts eenige dingen moeten toelaten om grooter quaet te schouwen, diese anders souden moeten weeren: gelijck oock Christus dat woort toelaten in sijn antwoorde gebruyckt, ende de Phariseen selve Marc. 10.4.
 
8 Hy seyde tot haer, Moses heeft van wegen de hardicheyt uwer herten u toegelaten uwe wijven te verlaten: Maer van den beginne en is ’t alsoo niet geweest.
9 h Maer ick segge u, dat so wie sijn wijf verlaet anders dan om hoererye ende een ander trouwt [die] doet overspel, ende die de verlatene trouwt, doet [oock] overspel.
h Matth. 5.32. Marc. 10.11. Luce 16.18. 1.Cor. 7.10.
 
10 Sijne Discipelen seyden tot hem, Indien de 10 sake des menschen met den wijve alsoo staet, so en is ’t niet oorbaer te trouwen.
10 N. dat de man so vast aen de vrouwe gebonden is.
 
11 Doch hy seyde tot haer, i Alle en 11 vatten dit woort niet, maer dien het gegeven is.
i 1.Cor. 7.7, 17.
11 D. en hebben de gave van onthoudinge niet: maer dien het besonderlick van Godt gegeven is 1.Cor. 7.17.
 
12 Want daer zijn gesnedene, die 12 uyt moeders lijve also gebooren zijn: ende daer zijn gesnedene 13 die van de menschen gesneden zijn: ende daer zijn gesnedene 14 die haerselven gesneden hebben om het Coninckrijck der hemelen. 15 Die [dit] vatten kan, vatte [het]:
12 D. die van naturen onbequaem zijn tot het houwelick.
13 D. die van menschen daer toe onbequaem zijn gemaeckt.
14 D. die de gave der onthoudinge hebbende vrywilliglick ongetrouwt blijven, om God met minder bekommernisse te dienen, ende om het Coninckrijck der hemelen so in haer selven als in andere te voorderen. 1.Cor. 7.32, 33, 34, 35. Andersins die dese gave niet en heeft, den selven is’t beter te trouwen als te branden. 1.Cor. 7.9.
15 D. wie dese gave van onthoudinge heeft, die gebruyck’se, na dat sijn beroep ofte gelegentheyt toelaet.
 
13 k Doe wierden kinderkens tot hem gebracht, op dat hy de handen haer soude opleggen, ende bidden: ende de Discipelen bestraften 16 de selve.
k Marc. 10.13. Luce 18.15.
16 N. die’se brachten, Marc. 10.13.
 
14 Maer Iesus seyde, l Laet af van de kinderkens, ende en verhindert haer niet tot my te komen: want 17 der sulcken is het Coninckrijck der hemelen.
l Matth. 18.3. 1.Cor. 14.20. 1.Pet. 2.2.
17 N. Den kinderen des verbondts, gelijck deser Ioden kinderen waren. Andersints worden de kinderen der ongeloovige onreyn genaemt, 1.Cor. 7.14.
 
15 Ende als hy haer 18 de handen opgelegt hadde, vertrock hy van daer.
18 Dese ceremonie wierde gebruyckt niet alleen in het inhuldigen in kercklicke diensten, maer oock in andere besondere segeningen. Gen. 48.14.
 
16 m Ende siet daer quam een tot hem, ende seyde tot hem, Goede meester, wat sal ick goets doen, op dat ick het eeuwige leven hebbe?
m Marc. 10.17. Luce 18.18.
 
17 Ende hy seyde tot hem, Wat noemt ghy my goet? 19 Niemant en is goet dan een, [namelick] Godt. Doch wilt ghy in het leven ingaen, 20 onderhout de geboden.
19 N. van hemselven, volkomelick, ende een oorspronck alles goets: voor hoedanich ghy my niet en houdt.
20 Christus antwoort hier na de vrage ende meyninge deses jongelincx, die door sijne eygene goede wercken meynde de salicheyt te konnen verkrijgen. Ende daerom wijst hy hem op de Wet, om hem daer door tot erkentenisse van sijne onvolmaecktheyt, ende daer na tot den geloove in hem te brengen, Gal. 3.22, 24.
 
18 Hy seyde tot hem, welcke? Ende Iesus seyde, [dese:] n Ghy en sult niet dooden: Ghy en sult geen overspel doen: Ghy en sult niet stelen: Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven.
n Exod. 20.12. Deut. 5.17. Rom. 13.9.
 
19 Eert uwen Vader ende Moeder: ende, o Ghy sult uwen naesten lief hebben, als u selven.
o Levit. 19.17. Matth. 22.39. Marc. 12.31. Galat. 5.14. Iac. 2.8.
 
20 De jongelinck seyde tot hem, Alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijne jonckheyt af: 21 Wat gebreeckt my noch?
21 Gr. Waer in kome ich noch te kort?
 
21 Iesus seyde tot hem, 22 Soo ghy wilt volmaeckt zijn, p gaet henen, verkoopt wat ghy hebt, q ende geeft het den armen, ende ghy sult eenen schat hebben in den hemel: ende komt herwaerts, volgt my.
22 Dit segt Christus om desen jongelinck, die meynde dat hy alle geboden Godts onderhouden hadde, overmits hy uyterlick na de selve hadde geleeft, te overtuygen dat hem noch veel ontbrack, selfs oock aengaende de onderhoudinge van de geboden der tweede tafel, dewijle hy liever hadde sijne goederen te behouden, dan op Christi bevel de selve den armen te geven, ende hem te volgen. ’T welck oock blijckt uyt het 23 vers Want die de selve soude onderhouden hebben, en soude niet swaerlick maer sekerlick in het Coninckrijck der hemelen komen. Rom. 10. vers 5.
p Luce 12.33. ende 16.9.
q Matth. 6.19. 1.Tim. 6.19.
 
22 Als nu de jongelinck dit woort hoorde, ginck hy bedroeft wech: want hy hadde vele 23 goederen.
23 Gr. besittingen.
 
23 Ende Iesus seyde tot sijne Discipelen, Voorwaer ick segge u, r dat 24 een rijcke swaerlick in het Coninckrijck der hemelen sal in gaen.
r Marc. 10.23. Luce 18.24. Prov. 11.28.
24 N. die sijn herte ende vertrouwen op de rijckdommen stelt, gelijck verklaert wort Marc. 10.24.
 
24 Ende wederom segge ick u, 25 Het is lichter dat een 26 kemel gae door de ooge van een naelde, dan dat een rijcke ingae in het Coninckrijck Godts.
25 Dit was een spreeck-woort onder de Ioden, waermede sy te kennen gaven de onmogelickheyt van eenige saken.
26 Ofte gelijck sommige meynen, een kabel.
 
25 Sijne Discipelen nu [dit] hoorende wierden seer verslagen, seggende, Wie kan dan salich worden?
26 Ende Iesus [haer] aensiende seyde tot haer, By de menschen is dat onmogelijck, s maer 27 by Godt zijn alle dingen mogelijck.
s Luce 1.37. ende 18.27. Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6.
27 Overmits Godt oock des rijcken herte van het vertrouwen op de rijckdommen kan aftrecken, ende met het geloove in Christum, ende met een nedrich herte begaven.
 
27 t Doe antwoorde Petrus ende seyde tot hem, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolgt: 28 wat sal ons dan gewerden?
t Math. 4.20. Marc. 10.28. Luce 5.11. ende 18.28.
28 D. wat sullen wy daer voor verkrijgen?
 
28 Ende Iesus seyde tot haer, Voorwaer ick segge u, dat ghy die my gevolgt zijt, in de 29 wedergeboorte, wanneer de Sone des menschen sal geseten zijn op den 30 throon sijner heerlickheyt, v [dat] ghy oock sult sitten op twaelf thronen, 31 oordeelende de twaelf geslachten Israëls.
29 D. in de wederoprechtinge van alle dingen, wanneer de geloovige na lichaem ende ziele volkomelick sullen vernieuwt worden. Act. 3.21. 1.Cor. 15. versen 42, 43. Andere voegen de woorden in de weder-geboorte by de voorgaende.
30 N. om te oordeelen de levendige ende de dooden.
v Luce 22.30.
31 N. om dat de Apostelen haer sullen veroordeelen, niet alleen met haer exempel, dat sy in Christum hebben gelooft, daer d’andere Israeliten zijn ongeloovich gebleven, gelijck van de Niniviten gesecht wort, Matth. 12.41.maer oock met hare toestemminge, gelijck van alle geloovige oock gesecht wort, 1.Cor. 6.2, 3. hoewel de Apostelen hier in sullen boven andere uytsteken. Luce 22.30. Apoc. 21.16.
 
29 x Ende soo wie sal verlaten hebben huysen, of broeders, of susters, of vader, of moeder, of wijf, of kinderen, of ackers, om mijns Naems wille, y [die] sal 32 hondertvout ontfangen, ende het eeuwige leven be-erven.
x Deut. 33.9.
y Iob 42.12.
32 D. veelvoudich. Siet Luce 18.30.
 
30 z Maer vele eerste sullen de laetste zijn, ende [vele] laetste de eerste.
z Marc. 10.31. Luce 13.30.

Einde Mattheüs 19