Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 16 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 16

1 ENde de Phariseen ende Sadduceen tot hem gecomen zijnde, ende [hem] versoeckende, begeerden van hem, dat hy haer een teecken uyt den Hemel soude toonen.
2 Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Als het avont geworden is, segt ghy, Schoon weder, want de Hemel is root:
3 Ende des morgens, Heden onweder, want den Hemel is droevich root. Ghy geveynsde, het aenschijn des Hemels weet ghy wel te onderscheyden, ende en condt ghy de teeckenen der tijden niet [onderscheyden]?
4 Het boos ende overspelich geslachte versoeckt een teecken: ende [haer] en sal geen teecken gegeven worden dan het teecken Ione des Propheten. Ende haer verlatende ginck hy wech.
5 Ende als sijne Discipelen op d’ander zijde gecomen waren, hadden sy vergeten brooden [mede] te nemen.
6 Ende Iesus seyde tot haer, Siet toe, ende wacht u van den suerdeessem der Phariseen ende Sadduceen.
7 Ende sy overleydden by haer selven, seggende, [’T is] om dat wy geen brooden [mede] genomen en hebben.
8 Ende Iesus [dat] wetende seyde tot haer, Wat overleght ghy by u selven, ghy cleyn-geloovige, dat ghy geen brooden [mede] genomen en hebt?
9 En verstaet ghy noch niet? noch en gedenckt ghy niet aen de vijf brooden der vijf duysent [mannen], ende hoe veel corven ghy opnaemt?
10 Noch aen de seven brooden der vier duysent [mannen], ende hoe veel manden ghy opnaemt?
11 Hoe en verstaet ghy niet, dat ick u van geen broodt gesproken en hebbe, [als ick seyde] dat ghy u wachten soudt van den suerdeessem der Phariseen ende Sadduceen?
12 Doe verstonden sy, dat hy niet geseght en hadde, dat sy haer wachten souden van den suerdeessem des broodts, maer van de leere der Phariseen ende Sadduceen.
13 Als nu Iesus gecomen was in de deelen Cesaree Philippi, vraechde hy sijne Discipelen, seggende, Wie seggen de menschen, dat ick, de Sone des menschen, ben?
14 Ende sy seyden: Sommige, Ioannes de Dooper, ende andere, Elias, ende andere, Ieremias, ofte een van de Propheten.
15 Hy seyde tot haer, Maer ghy, wie seght ghy dat ick ben?
16 Ende Simon Petrus antwoordende seyde, Ghy zijt de Christus, de Sone des levendigen Godts.
17 Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Salich zijt ghy, Simon Bar-Iona: want vleesch ende bloedt en heeft u [dat] niet geopenbaert, maer mijn Vader, die in de Hemelen is.
18 Ende ick segge u oock, dat ghy zijt Petrus, ende op dese Petra sal ick mijn gemeynte bouwen, ende de poorten der Helle en sullen de selve niet overweldigen.
19 Ende ick sal u geven de sleutelen van het Coninckrijck der Hemelen: ende so wat ghy sult binden op der aerden, sal in de Hemelen gebonden zijn. Ende so wat ghy ontbinden sult op der aerden, sal inde Hemelen ontbonden zijn.
20 Doe verboodt hy sijne Discipelen, dat sy niemandt seggen en souden, dat hy was Iesus de Christus.
21 Van doen aen begon Iesus sijne Discipelen te vertoonen, dat hy moeste henen gaen na Ierusalem, ende vele lijden van de Ouderlingen ende Overpriesteren, ende Schriftgeleerden, ende gedoot worden, ende ten derden dage opgeweckt worden.
22 Ende Petrus hem tot sich genomen hebbende, begon hem te bestraffen, seggende, Heere [zijt] u genadich: dit en sal u geensins geschieden.
23 Maer hy hem omkeerende seyde tot Petrum, Gaet wech achter my Satana, ghy zijt my een aenstoot: want ghy en versint niet de dingen die Godts zijn, maer die der menschen zijn.
24 Doe seyde Iesus tot sijne Discipelen, So yemandt achter my wil comen, die verloochene hem selven, ende neme sijn cruys op, ende volge my.
25 Want so wie sijn leven sal willen behouden, die sal ’t selve verliesen: maer so wie sijn leven verliesen sal, om mijnen’t wille, die sal ’t selve vinden.
26 Want wat baetet een mensche, so hy de geheele werelt gewint, ende lijdt schade sijner ziele? Ofte wat sal een mensche geven, tot lossinge van sijne ziele.
27 Want de Sone des menschen sal comen inde heerlickheyt sijns Vaders met sijne Engelen, ende alsdan sal hy een yegelijck vergelden na sijn doen.
28 Voorwaer segge ick u, daer zijn sommige van die hier staen, de welcke den doot niet smaecken en sullen, tot dat sy den Sone des menschen sullen hebben sien komen in sijn Coninckrijcke.

Einde Mattheüs 16