Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 15

1 DOe quamen tot Iesum [eenige] Schriftgeleerde ende Phariseen, die van Ierusalem [waren], seggende,
2 Waerom overtreden uwe Discipelen de insettinge der ouden? want sy en wasschen hare handen niet, wanneer sy broodt sullen eten.
3 Maer hy antwoordende seyde tot haer, Waerom overtreedt oock ghy het gebodt Godts, door uwe insettinge?
4 Want Godt heeft geboden, seggende, Eert uwen vader ende moeder: ende Wie vader ofte moeder vloeckt, die sal den doot sterven.
5 Maer ghy segt, So wie tot vader ofte moeder sal seggen: [Het is] een gave, so wat u van my soude connen te nutte komen, ende sijnen vader, ofte sijne moeder geensins en sal eeren, [die voldoet].
6 Ende ghy hebt [alsoo] Godts gebodt crachteloos gemaeckt door uwe insettinge.
7 Ghy geveynsde, Wel heeft Iesaias van u gepropheteert, seggende,
8 Dit volck genaeckt my met haren monde, ende eert my met de lippen, maer haer herte houdt hem verre van my.
9 Doch te vergeefs eeren sy my leerende leeringen, [die] geboden van menschen [zijn].
10 Ende als hy de schare tot hem geroepen hadde, seyde hy tot haer, Hoort ende verstaet.
11 ’T gene ten monde ingaet, en ontreynicht den mensche niet, maer ’t gene ten monde uytgaet, dat ontreynicht den mensche.
12 Doe quamen sijne Discipelen tot hem, ende seyden tot hem, Weet ghy [wel] dat de Phariseen dese reden hoorende, ge-ergert zijn geweest?
13 Maer hy antwoordende seyde, Alle plante, die mijn Hemelsche Vader niet geplant en heeft, sal uytgeroeyt worden.
14 Laetse varen, sy zijn blinde leytslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinden leydt, so sullen sy beyde in de gracht vallen.
15 Ende Petrus antwoordende seyde tot hem, Verclaert ons dese gelijckenisse.
16 Maer Iesus seyde, Zijt oock ghylieden als noch onwetende?
17 En verstaet ghy noch niet, dat al wat ten monde ingaet, inden buyck comt, ende in de heymelickheyt wort uytgeworpen?
18 Maer die dingen, die ten monde uytgaen, comen voort uyt het herte, ende de selve ontreynigen den mensche.
19 Want uyt het herte comen voort, boose bedenckingen, dootslagen, overspelen, hoererien, dieverien, valsche getuygenissen, lasteringen.
20 Dese dingen zijn’t die den mensche ontreynigen: maer het eten met ongewasschen handen en ontreynicht den mensche niet.
21 Ende Iesus van daer gaende vertrock na de deelen van Tyrus ende Sidon.
22 Ende siet een Chananeesche vrouwe uyt die landtpalen komende, riep tot hem, seggende, Heere [ghy] sone Davids, ontfermt u mijnder: mijn dochter is deerlick van den Duyvel beseten.
23 Doch hy en antwoorde haer niet een woort. Ende sijne Discipelen tot hem comende baden hem, seggende, Laetse van u, want sy roept ons na.
24 Maer hy antwoordende seyde: Ick en ben niet gesonden dan tot de verlorene schapen des huys Israëls.
25 Ende sy quam ende aenbadt hem, seggende, Heere helpt my.
26 Doch hy antwoordde ende seyde, Het en is niet betamelick het broodt der kinderen te nemen, ende den hondekens [voor] te werpen.
27 Ende sy seyde, Ia Heere: doch de hondekens eten oock van de brockskens, die daer vallen van de tafel harer Heeren.
28 Doe antwoordde Iesus, ende seyde tot haer, O vrouwe, groot is uw’ geloove, u geschiede gelijck ghy wilt. Ende haer dochter wiert gesont van dier selver uyre.
29 Ende Iesus van daer vertreckende, quam aen de Zee van Galileen, ende clam op den berch, ende sat daer neder.
30 Ende vele scharen zijn tot hem gekomen, hebbende by haer creupele, blinde, stomme, lamme, ende vele andere, ende wierpense voor de voeten Iesu, ende hy genas de selve.
31 Alsoo dat de scharen haer verwonderden, siende de stomme sprekende, de lamme gesont, de creupele wandelende, ende de blinde siende: ende sy verheerlickten den Godt Israëls.
32 Ende Iesus sijne Discipelen tot hem geroepen hebbende, seyde, Ick worde innerlick met ontferminge beweecht over de schare, om dat sy nu drie dagen by my gebleven zijn, ende en hebben niet dat sy eten souden: ende ick en wilse niet nuchteren van my laten, op dat sy op den wech niet en beswijcken.
33 Ende sijne Discipelen seyden tot hem, Van waer [sullen] wy so vele brooden inde woestijne [becomen], dat wy sulck een groote schare souden versadigen?
34 Ende Iesus seyde tot haer, Hoe veel brooden hebt ghy? Sy seyden: Seven, ende weynige vischkens.
35 Ende hy geboodt de scharen neder te sitten op de aerde.
36 Ende hy nam de seven brooden ende de visschen, ende als hy gedanckt hadde, brack hyse, ende gafse sijne Discipelen, ende de Discipelen [gavense] de schare.
37 Ende sy aten alle ende werden versadicht, ende sy namen op, het overschot der brocken, seven volle manden.
38 Ende die daer gegeten hadden, waren vier duysent mannen, sonder de vrouwen ende kinderen.
39 Ende de schare van hem gelaten hebbende, ginck hy in het schip, ende quam inde landtpalen van Magdala.

Einde Mattheüs 15