Maleachi 4 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Maleachi 4
1 WAnt siet, die dach komt brandende als een oven: dan sullen alle hoochmoedige, ende al wie godtloosheyt doet, een stoppel zijn, ende de toekomstige dach salse in vlamme setten, seyt de HEERE der heyrscharen, die hen noch wortel, noch tack laten en sal. |
2 U lieden daer en tegen, die mijnen Name vreest, sal de Sonne der gerechticheyt opgaen, ende daer sal genesinge zijn onder sijne vleugelen: ende ghy sult uytgaen, ende toenemen, als mest-kalveren. |
3 Ende ghy sult de godtloose vertreden, want sy sullen assche worden onder de solen uwer voeten, te dien dage dien ick maken sal, seyt de HEERE der heyrscharen. |
4 Gedenckt der Wet Mose, mijnes knechts, die ick hem bevolen hebbe op Horeb aen gantsch Israël, der insettingen ende rechten. |
5 Siet ick sende ulieden den Prophete Eliam, eer dat die groote ende die vreeslicke dach des HEEREN komen sal. |
6 Ende hy sal het herte der vaderen tot de kinderen wederbrengen, ende het herte der kinderen tot hare vaders: op dat ick niet en kome, ende de aerde met den ban slae. |
Einde Maleachi 4