Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde ghy Beth-lehem Ephratha, zijt ghy kleyn om te wesen onder de duysenden van Iuda? uyt u sal my voort-komen, die een Heerscher sal zijn in Israël: ende wiens uytgangen zijn van outs, van de dagen der eeuwicheyt. |
2 Daerom sal hy haerlieden overgeven, totter tijt toe, dat sy, die baren sal, gebaert hebbe: Dan sullen de overige sijner broederen sich bekeeren met de kinderen Israëls. |
3 Ende hy sal staen; ende sal weyden in de kracht des HEEREN, in de hoocheyt des Naems des HEEREN sijns Godts: ende sy sullen woonen, want nu sal hy groot zijn tot aen de eynden der aerde. |
4 Ende dese sal Vrede zijn: wanneer Assur in ons lant sal komen, ende wanneer hy in onse paleysen sal treden, so sullen wy tegen hem stellen seven Herders, ende acht Vorsten uyt de menschen. |
5 Die sullen het lant Assurs afweyden metten sweerde, ende het lant Nimrods in desselven ingangen. Also sal hy [ons] redden van Assur, wanneer deselve in ons lant sal komen, ende wanneer hy in onse lant-pale sal treden. |
6 Ende Iacobs overblijfsel sal zijn in’t midden van vele volcken, als een dauw van den HEERE, als droppelen op het kruyt, dat nae geenen man en wacht, noch geen menschen-kinderen en verbeydt. |
7 Ia het overblijfsel Iacobs sal zijn onder de Heydenen, in’t midden van vele volcken, als een leeuw onder de beesten des wouts, als een jonge leeuw onder de schaeps-kudden: de welcke, wanneer hy doorgaet, so vertreedt ende verscheurt hy, dat niemant en redde. |
8 Uwe hant sal verhoocht zijn boven uwe wederpartijders: ende alle uwe vyanden sullen uytgeroeyt worden. |
9 Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de HEERE, dat ick uwe peerden uyt het midden van u sal uytroeyen: ende ick sal uwe wagenen verdoen. |
10 Ende ick sal de steden uwes lants uytroeyen: ende ick sal alle uwe vestingen afbreken. |
11 Ende ick sal de tooverien uyt uwer hant uyt-roeyen: ende ghy en sult geene guychelaers hebben. |
12 Ende ick sal uwe gesnedene beelden ende uwe opgerichte beelden uyt het midden van u uytroeyen: dat ghy u niet meer en sult nederbuygen voor het werck uwer handen. |
13 Voorts sal ick uwe bosschen uyt het midden van u uytroeyen: ende ick sal uwe steden verdelgen. |
14 Ende ick sal in toorne ende in grimmicheyt wrake doen aen de Heydenen, die niet en hooren. |