Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VOorts seyd’ ick; Hooret nu, ghy Hoofden Iacobs, ende ghy Overste des huyses Israëls: En betaemt het ulieden niet het recht te weten? |
2 Sy haten het goede, ende hebben het quade lief: sy rooven hare huyt van haer af, ende haer vleesch van hare beenderen. |
3 Ia sy zijn’t die het vleesch mijns volcks eten, ende hare huyt af-stroopen, ende hare beenderen verbreken: ende van een leggen, gelijck als in eenen pot, ende als vleesch in’t midden eenes ketels. |
4 Alsdan sullen sy roepen tot den HEERE; doch hy en salse niet verhooren: maer sal sijn aengesichte te dier tijt voor haer verbergen; gelijck als sy hare handelingen quaet gemaeckt hebben. |
5 Alsoo seyt de HEERE, tegen de Propheten die mijn volck verleyden: die met hare tanden bijten, ende roepen vrede uyt; maer die niet en geeft in haren mont, tegen dien so heyligen sy eenen krijch. |
6 Daerom sal het nacht voor ulieden worden van wegen het gesichte, ende u-lieden sal duysternisse zijn van wegen de waersegginge: ende de Sonne sal over dese Propheten ondergaen, ende de dach sal over hen swart worden. |
7 Ende de Sienders sullen beschaemt, ende de Waerseggers schaemroot worden; ende sy sullen alle te samen de bovenste lippe bewimpelen: want daer en sal geen antwoort Godes zijn. |
8 Maer waerlick, ick ben vol krachts van den Geest des HEEREN, ende [vol] van gerichte ende dapperheyt: om Iacob te vercondigen sijne overtredinge, ende Israël sijne sonde. |
9 Hooret nu dit, ghy Hoofden des huyses Iacobs, ende ghy Overste des huyses Israëls: die van’t gerichte eenen grouwel hebbet, ende al wat recht is verkeeret: |
10 Bouwende Zion met bloet, ende Ierusalem met onrecht. |
11 Hare Hoofden rechten om geschencken, ende hare Priesters leeren om loon, ende hare Propheten waerseggen om gelt: noch steunen sy op den HEERE, seggende; En is de HEERE niet in’t midden van ons? ons en sal geen quaet overkomen. |
12 Daerom, om uwen’t wille, sal Zion [als] een acker geploecht worden: ende Ierusalem sal [tot] steen-hoopen worden, ende de berch deses Huyses tot hoochten eenes wouts. |