Statenvertaling.nl

sample header image

Amos 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Amos 9

1 ICk sach den Heere staen op den Altaer: ende hy seyde, Slaet dien knoop, dat de posten beven, ende doorklooftse alle in’t hooft; ende ick sal haer achterste met den sweerde dooden: de vliedende en sal onder hen niet ontvlieden, nochte de ontkomende onder hen behouden worden.
2 Al groeven sy [tot] in de helle, so salse mijne hant van daer halen: ende al klommen sy in den hemel, so sal ickse van daer doen nederdalen.
3 Ende al verstaken sy haer op de hoochte van Carmel, so sal ickse naspeuren ende van daer halen: ende al verbergden sy haer van voor mijne oogen in den gront vande zee, so sal ick van daer eener Slange gebieden, die salse bijten.
4 Ende al gingense in gevanckenisse voor’t aengesichte harer vyanden, so sal ick van daer den sweerde gebieden, dat het haer doode: Ende ick sal mijn ooge tegen haer setten ten quade, ende niet ten goede.
5 Want de Heere HEERE der heyrscharen is die het lant aenroert dat het versmelte, ende alle, die daer in woonen, treuren: ende [dat] het geheel oprijse als eene riviere, ende verdroncken worde als [door] de riviere van Egypten.
6 Die sijne opppersalen in den hemel bouwt, ende sijne bende, die heeft hy op aerden gefondeert: die de wateren der zee roept, ende gietse uyt op den aerd-bodem, HEERE is sijn naem.
7 Zijt ghylieden my niet als de kinderen der Mooren, ô kinderen Israëls, spreeckt de HEERE? En heb ick Israël niet opgevoert uyt Egyptenlant, ende de Philistijnen uyt Caphtor, ende de Syriers uyt Kir?
8 Siet, de oogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit sondich Coninckrijck, dat ick het van den aerd-bodem verdelge: behalven, dat ick het huys Iacobs niet gantschlick en sal verdelgen, spreeckt de HEERE.
9 Want siet, ick geve bevel, ende ick sal het huys Israëls onder alle de heydenen schudden: gelijck als [zaet] geschuddet wort in eene seve; ende niet een steenken salder ter aerden vallen.
10 Alle sondaers mijns volcks sullen door’t sweert sterven: Die daer seggen; Het quaet en sal tot ons niet genaken, noch [ons] voor-komen.
11 Te dien dage sal ick de vervallene hutte Davids weder-oprichten: ende ick sal hare reten vertuynen, ende wat aen haer is afgebroken weder oprichten, ende salse bouwen, als [in] de dagen van outs.
12 Op dat sy erflick besitten het overblijfsel van Edom, ende alle de heydenen, die nae mijnen name genoemt worden: spreeckt de HEERE, die dit doet.
13 Siet de dagen komen, spreeckt de HEERE; dat de ploeger den maeyer, ende de druyven-treder den zaet- zaeyer genaken sal: ende de bergen sullen van soeten wijne druypen, ende alle de heuvelen sullen smelten.
14 Ende ick sal de gevanckenisse mijns volcks Israëls wenden, ende sy sullen de verwoeste steden herbouwen ende bewoonen, ende wijgaerden planten, ende der selver wijn drincken: ende sy sullen hoven maken, ende der selver vrucht eten.
15 Ende ick salse in haer lant planten: ende sy en sullen niet meer worden uytgeruckt uyt haer lant, dat ick haerlieden gegeven hebbe, seyt de HEERE uwe Godt.

Einde Amos 9