Statenvertaling.nl

sample header image

Amos 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Amos 6

1 WEe den gerusten te Zion, ende den sekeren op den berch van Samarja: die de voornaemste zijn van de eerstelingen der volckeren, ende tot de welcke die van den huyse Israëls komen.
2 Gaet over nae Calne, ende siet toe; ende gaet van daer nae Hamath de groote [stadt]: ende trecket af nae Gath der Philistijnen; ofse beter zijn als dese Coninckrijcken, ofte hare lantpale grooter als uwe lantpale.
3 Ghy die den boosen dach verre stellet: ende den stoel des gewelts naeby brenget.
4 Die daer liggen op elpen-beenen bedsteden, ende weeldich zijn op hare coetzen: ende eten de lammeren van der kudde, ende de kalveren uyt het midden van den mest-stal.
5 Die op het geklanck der Luyte quinckeleren: [ende] bedencken haer selven instrumenten der Musijcke, gelijck David.
6 Die wijn uyt schalen drincken, ende haer salven met de voortreflicxte olye: maer en bekommeren haer niet over de verbrekinge Iosephs.
7 Daerom sullen sy nu gevanckelick henen gaen onder de voorste die in gevanckenisse gaen: ende het bancket der gener die weeldich zijn, sal wech wijcken.
8 De Heere HEERE heeft gesworen by sich selven; (spreeckt de HEERE, de Godt der heyrscharen), Ick hebbe eenen grouwel van Iacobs hoovaerdye, ende ick hate sijne palleysen: daerom sal ick de Stadt ende hare volheyt overleveren.
9 Ende het sal geschieden, so daer tien mannen in eenich huys sullen overgelaten zijn, datse sterven sullen.
10 Ende de naeste vrient sal eenen yegelicken van dien op-nemen, ofte die hem verbrandt, om de beenderen uyt den huyse uyt te brengen, ende sal seggen tot dien, die binnen de zijden des huyses is, Zijnder noch meer by u? ende hy sal seggen, Niemant: Dan sal hy seggen, Swijcht; want sy en waren niet om des HEEREN naem te vermelden.
11 Want siet, de HEERE geeft bevel, ende hy sal het groote huys slaen met inwateringe: ende het kleyne huys met spleten.
12 Sullen oock peerden rennen op eene steenrotze? salmen oock [daer op] met runderen ploegen? want ghylieden hebt het recht in galle verkeert, ende de vrucht der gerechticheyt in alssen.
13 Ghy die blijde zijt over een nietich dinck: Ghy die segget; En hebben wy ons niet door onse sterckte hoornen verkregen?
14 Want siet, Ick sal over ulieden, ô huys Israëls, een volck verwecken, spreeckt de HEERE, de Godt der heyrscharen: Die sullen ulieden drucken, van daermen komt te Hamath, tot aen de beke der wildernisse.

Einde Amos 6