Statenvertaling.nl

sample header image

Amos 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Amos 5

1 HOoret dit woort, dat ick over u-lieden opheffe; een klaeg-liedt, ô huys Israëls.
2 De Ionckvrouwe Israëls is gevallen, sy en sal niet wederopstaen: sy is verlaten op haer lant, daer en is niemant diese oprichte.
3 Want soo seyt de Heere HEERE; De stadt, die uytgaet [met] duysent, sal hondert over houden, ende die uytgaet [met] hondert, sal tiene over houden, inden huyse Israëls.
4 Want soo seyt de HEERE tot den huyse Israëls: Soecket my, ende levet.
5 Maer en soecket Beth-El niet, noch en komet niet te Gilgal, noch en gaet niet over [nae] Ber-Seba: want Gilgal sal voorseker gevanckelick worden wechgevoert, ende Beth-El sal worden tot niet.
6 Soecket den HEERE, ende levet: op dat hy niet door en breke [in] den huyse Iosephs als een vyer, dat verteere, so datter niemant en zy die’t blussche, in Beth-El:
7 Die’t recht in alssen verkeeren, ende de gerechticheyt ter aerden doen liggen.
8 Die het seven-gesternte ende den Orion maeckt, ende de doots-schaduwe in den morgenstont verandert, ende den dach als de nacht verduystert: die de wateren der zee roept, ende gietse uyt op den aerdbodem, HEERE is sijn Naem.
9 Die sich verquickt [door] verwoestinge over eenen stercken: so dat de verwoestinge komt over eene vestinge.
10 Sy haten inde poorte den genen die bestraft, ende hebben eenen grouwel van dien die oprechtelick spreeckt.
11 Daerom, om dat ghy den armen vertredet, ende een last koorns van hem nemet; so hebbet ghy [wel] huysen gebouwt van gehouwen steen, maer ghy en sult daer in niet woonen: ghy hebbet gewenschte wijngaerden geplant, maer ghy en sult der selver wijn niet drincken.
12 Want ick weet dat uwe overtredingen menichvuldich, ende uwe sonden machtich vele zijn: sy benaeuwen den rechtveerdigen, nemen soen-gelt, ende verstooten de nootdurftigen inder poorte.
13 Daerom sal de verstandige te dier tijt swijgen: want het sal een boose tijt zijn.
14 Soecket het goede, ende niet het boose, op dat ghy levet: ende alsoo sal de HEERE, de Godt der heyrscharen, met ulieden zijn, gelijck als ghy segget.
15 Hatet het boose, ende hebbet lief het goede, ende bestellet het recht inder poorte: misschien sal de HEERE, de Godt der heyrscharen, Iosephs overblijfsel genadich zijn.
16 Daerom, soo seyt de HEERE, de Godt der heyrscharen, de Heere; op alle straten sal rouw-klage zijn, ende in alle wijcken sullense seggen, Och! Och! ende sullen den ackerman roepen tot treuren, ende rouw-klage sal zijn by de gene die verstant van kermen hebben.
17 Ia in alle wijngaerden sal rouw-klage zijn: want ick sal door’t midden van u doorgaen, seyt de HEERE.
18 Wee dien, die des HEEREN dach begeeren! waer toe doch sal ulieden de dach des HEEREN zijn? hy sal duysternisse wesen, ende geen licht.
19 Als wanneer yemant vlode voor’t aengesichte eens leeuws, ende hem ontmoette een beyr: of dat hy quame in een huys, ende lenede met sijner hant aen den wandt, ende hem beet eene slange.
20 Sal dan niet des HEEREN dach duysternisse zijn, ende geen licht? ende donckerheyt, so datter geen glantz aen en zy?
21 Ick haete, ick versmade uwe Feesten: ende ick en mach uwe verbots-[dagen] niet riecken.
22 Want of ghy my schoon brand-offeren offeret, mitsgaders uwe spijs-offeren, ick en hebber [doch] geen welgevallen aen: ende het danck-offer van uwe vette [beesten] en mach ick niet aensien.
23 Doet het getier uwer liederen van my wech: oock en mach ick uwer luyten spel niet hooren.
24 Maer laet het oordeel sich daer henen wentelen als de wateren: ende de gerechticheyt als eene stercke beke.
25 Hebbet ghy my veertich jaer in de woestijne slacht-offeren ende spijs-offer toegebracht, ô huys Israëls?
26 Ia ghy droeget de Tente van uwen Melech, ende den Kijun, uwe beelden: De Sterre uwes Godts, dien ghy u selven haddet gemaeckt.
27 Daerom sal ick ulieden gevancklick wechvoeren, verre boven Damascus henen: seyt de HEERE, wiens naem is, Godt der heyrscharen.

Einde Amos 5