Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HOoret dit, ghy Priesters, ende mercket op, ghy huys Israëls; ende nemet ter ooren, ghy huys des Conincx; want ulieden [gaet] dit oordeel aen: om dat ghy een strick zijt geworden te Mizpa, ende een uytgespannen nett op Thabor. |
2 Ende die afwijcken, verdiepen sich [om] te slachten: maer ick sal haer allen een tuchtmeester zijn. |
3 Ick kenne Ephraim, ende Israël en is voor my niet verborgen: dat ghy, ô Ephraim, nu hoereert, [ende] Israël verontreynicht is. |
4 Sy en stellen hare handelingen niet aen om haer tot haren Godt te bekeeren: want de geest der hoereryen is in’t midden van haer, ende den HEERE en kennen sy niet. |
5 Dies sal Israëls hoovaerdye in sijn aengesichte getuygen: ende Israël ende Ephraim sullen vallen door hare ongerechticheyt; oock sal Iuda met hen vallen. |
6 Met hare schapen, ende met hare runderen sullen sy [dan] gaen om den HEERE te soecken, maer niet vinden: hy heeft sich van hen onttrocken. |
7 Sy hebben trouwlooslick gehandelt tegen den HEERE; want sy hebben vreemde kinderen gewonnen: nu sal haer de Nieuwe-maent verteeren met hare deelen. |
8 Blaset de basuyne te Gibea, de trompette te Rama: roepet luyde [te] Beth-Aven; achter u, Benjamin. |
9 Ephraim sal tot verwoestinge worden, ten dage der straffe: onder de stammen Israëls, heb ick bekent gemaeckt dat gewis is. |
10 De Vorsten van Iuda zijn geworden gelijck die de lantpale verrucken: Ick sal mijne verbolgentheyt, als water, over haer uyt gieten. |
11 Ephraim is verdruckt, hy is verplettert met recht: want hy heeft [soo] gewilt; hy heeft gewandelt nae het gebodt. |
12 Daerom sal ick Ephraim zijn als eene motte: ende den huyse Iuda als eene verrottinge. |
13 Als Ephraim sijne kranckheyt sach, ende Iuda sijn geswel; so tooch Ephraim tot Assur, ende hy sondt tot den Coninck Iareb: maer die en sal ulieden niet konnen genesen, noch en sal het geswel van ulieden niet heelen. |
14 Want ick sal Ephraim zijn als een felle leeuw, ende den huyse Iuda, als een jonge leeuw: Ick, Ick sal verscheuren ende henen gaen; ick sal wechvoeren, ende daer en sal geen redder zijn. |
15 Ick sal henen gaen [ende] keeren weder tot mijne plaetse, tot dat sy haerselven schuldich kennen ende mijn aengesichte soecken: als haer bange sal zijn, sullen sy my vroech soecken. |