Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HOoret des HEEREN woort, ghy kinderen Israëls: want de HEERE heeft eenen twist met den inwoonderen des lants; om datter geene trouwe, noch geene weldadicheyt, noch geene kennisse Godts inden lande en is: |
2 [Maer] vloecken, ende liegen, ende dootslaen, ende stelen, ende overspel doen; sy breken door, ende bloetschulden raecken aen bloetschulden. |
3 Daerom sal het lant treuren, ende een yegelick, die daer in woont, queelen, met het gedierte des velts, ende met het gevogelte des hemels: Ia oock de visschen der zee sullen wechgeraept worden. |
4 Doch niemant en twiste, nochte bestraffe yemant: want u volck is als die met den Priester twisten: |
5 Daerom sult ghy vallen by dage, ja selfs de Propheet sal met u vallen by nachte: ende ick sal uwe moeder uytroeyen. |
6 Mijn volck is uytgeroeyt, om dat het sonder kennisse is: dewijle ghy de kennisse verworpen hebt, heb ick u oock verworpen, dat ghy my het Priester-ampt niet en sult bedienen; dewijle ghy de wet uwes Godts vergeten hebt, sal ick oock uwe kinderen vergeten. |
7 Gelijck sy meerder geworden zijn, alsoo hebben sy tegen my gesondicht: Ick sal haerlieder eere in schande veranderen. |
8 Sy eten de sonde mijnes volcks, ende verlangen, een yeder met sijne ziele, nae hare ongerechticheyt. |
9 Daerom, gelijck het volck, alsoo sal de Priester zijn: ende ick sal sijne wegen over hem besoecken, ende sijne handelingen hem vergelden. |
10 Ende sy sullen eten, maer niet sat worden, sullen hoereren, maer niet uytbreken [in menichte]: want sy hebben nagelaten den HEERE in achtinge te nemen. |
11 Hoererye, ende wijn, ende most neemt het herte wech. |
12 Mijn volck vraecht sijn hout, ende sijn stock sal’t hem bekent maken: want de geest der hoereryen verleydtse, datse van onder haren Godt wech hoereren. |
13 Op de hoochten der bergen offeren sy, ende op de heuvelen roocken sy, onder een eycke, ende popelier, ende ypenboom, om dat der selver schaduwe goet is: Daerom hoereren uwe dochteren, ende uwe bruyts bedrijven overspel. |
14 Ick en sal over uwe dochteren geene besoeckinge doen, om datse hoereren, ende over uwe bruyts, om datse overspel doen; want sy selfs scheyden sich af met de hoeren, ende offeren met de snoodtste hoeren: het volck dan, [dat] geen verstant en heeft, sal omgekeert worden. |
15 So ghy, ô Israël, wilt hoereren, dat [immers] Iuda niet schuldich en worde: en komet ghy doch niet te Gilgal, ende en gaet niet op nae Beth-Aven, ende en sweert niet, [so waerachtich als] de HEERE leeft. |
16 Want Israël is onbandich, als eene onbandige koe: Nu sal haer de HEERE weyden, als een lam inde ruymte. |
17 Ephraim is vergesellet met den Afgoden, laet hem varen. |
18 Haerlieder suyperye is afvallich: sy en doen niet als hoereren; hare Schilden (’t is een schande!) beminnen [het woort] Geeft. |
19 Een wint heeft haer gebonden in sijne vleugelen, ende sy sullen beschaemt worden van wegen hare offerhanden. |