Hosea 11 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Hosea 11
1 ALs Israël een kint was, doe hebb’ ick hem lief gehadt: ende ick hebbe mijnen Sone uyt Egypten geroepen. |
2 [Maer gelijck] sy haerlieden riepen, alsoo gingen sy van haer aengesichte wech; sy offerden den Baals, ende roockten den gesnedenen beelden. |
3 Ick nochtans, leerde Ephraim gaen; hy namse op sijne armen, maer sy en bekenden niet, dat ickse genas. |
4 Ick trockse met menschen-zeelen, met touwen der liefde, ende was hen, als de gene die het jock [van] op hare kinnebackens oplichten: ende ick reyckte hem voeder toe. |
5 Hy sal in Egyptenlant niet wederkeeren, maer Assur, die sal sijn Conick zijn: om dat sy haer weygeren te begeeren. |
6 Ende het sweert sal in sijne steden blijven, ende sijne grendelen verteeren, ende op-eten: van wegen hare beraetslagingen. |
7 Want mijn volck blijft hangen aen de afkeeringe van my: sy roepen het wel tot den Alderhoochsten, [maer] niet een en verhoocht [hem]. |
8 Hoe soud’ ick u overgeven, ô Ephraim? u overleveren, ô Israël? hoe soud’ ick u maken als Adama? u stellen als Zeboim? mijn herte is in my omgekeert, al mijn berouw’ is t’samen ontsteken. |
9 Ick en sal de hitticheyt mijns toorns niet uytvoeren; Ick en sal niet wederkeeren om Ephraim te verderven: want ick ben Godt, ende geen mensche, de Heylige in’t midden van u; ende ick en sal in de stadt niet komen. |
10 Sy sullen den HEERE achterna wandelen, hy sal brullen als een leeuw: wanneer hy brullen sal, dan sullen de kinderen van der zee af al bevende aenkomen. |
11 Sy sullen bevende aen-komen als een vogelken uyt Egypten, ende als eene duyve uyt den lande van Assur: ende ick salse doen woonen in hare huysen, spreeckt de HEERE. |
Einde Hosea 11