Statenvertaling.nl

sample header image

Daniël 12 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Daniël 12

De verlossinge van Godes volck, vers 1, etc. hoe lange de swaricheden noch duren souden, 4. Daniel begeert dit te weten, 6. De Engel geeft het hem te kennen, 7. Maer hy en verstont het niet, 8. hem wort bevolen sich gerust te houden, 13.
 
1 ENde 1 te dier tijt sal 2 Michaël 3 opstaen, die groote Vorst, die 4 voor de kinderen uwes volcks staet: als het [sulck] een tijt der benautheyt zijn sal, alsser niet geweest en is, sint datter een volck geweest is, tot op dien selven tijt toe: ende te dier tijt sal u volck 5 verlost worden, al die gevonden wort 6 geschreven te zijn in het Boeck.
1 Te weten, als Antiochus de Ioden (ende de Antichrist de kercke des Nieuwen Testaments) op het heftichste sal quellen ende bestrijden.
2 Siet bov. 10. op vers 13.
3 Of, hem op maken, om sijne kercke te verlossen, eerst van de vervolgingen Antiochi, ende ten laetsten oock vande vervolgingen des Antichrists.
4 Dat is, die voor de kercke Godts staet, deselve beschuttende ende beschermende tegen alle hare vyanden.
5 D. beginnen verlost te worden, ende de salicheyt ende het heyl Godes sal aenkomen, ende eyndelick meer ende meer vervult worden, door den Heere Christum, tot de opstandinge der dooden toe.
6 D. die in den onveranderlicken raet Godes bestemt is, om deser verlossinge deelachtich te wesen: Het is een maniere van spreken, genomen van de menschen, onder de welcke het gebruyckelick is, dat de gene die in een stadt het burger-recht ontfangen, hare namen in een boeck opgeteeckent worden. siet Exod. 32. op vers 32. ende Ps. 69. op vers 29. ende Eze. 13. op vers 9.
 
2 Ende 7 vele van die, die 8 in het stof der aerden 9 slapen, sullen ontwaken, a dese ten eeuwigen leven, ende gene tot versmaetheden, [ende] tot eeuwige 10 afgrijsinge.
7 D. de veelheyt, ofte, alle, gedeelt in twee hoopen, zijnde in beyde hoopen vele, als in’t volgende verklaert wort. dit moet men verstaen van de algemeyne opstandinge der dooden ten jongsten dage.
8 Hebr. in den aerdbodem des stofs.
9 T.w. den slaep des doots, Siet 1.Thess. 4.16.
a Matt. 25.45. Ioh. 5.29.
10 Of, walginge, of verfoeyinge, Siet Ies. cap. 66. de aenteeck. op vers 24.
 
3 11 De Leeraers nu, sullen 12 b blincken, als de glans 13 des Uytspansels, ende dieder vele 14 rechtveerdigen, gelijck de sterren, 15 altoos ende eeuwichlick.
11 Of, de onderwijsers, de verstandige, de kloeck-makers, siet bov. cap. 11. vers 33.
12 Of, glinzeren.
b Matth. 13.43.
13 D. des hemels, des firmaments, der sterren des hemels. Siet Gen. cap. 1. op vers 6.
14 Of, rechtveerdich maken, Te weten, door hare leere ende onderwijsinge. Siet de aenteeck. Ezech. 3. op vers 18.
15 Dit voecht de Engel hier by tot troost der godtsaligen, die hier op aerden veel kruys ende vervolginge onderworpen zijn.
 
4 Ende ghy Daniel, 16 sluyt dese woorden toe, ende versegelt dit Boeck, tot 17 den tijt des eyndes: vele sullen’t 18 naespeuren, ende de wetenschap sal vermenichvuldicht worden.
16 Siet bov. cap. 8. op vers 26.
17 Hebr. tot den tijdt van’t eynde, als vers 9. D. tot dat de tijdt sal gekomen sijn, in welcken het Godt sal believen dit volkomender te openbaren.
18 Het Hebr. woort beteeckent eygentlick omloopen, omtrecken, heen ende weder loopen, om yets neerstelick te ondersoecken ende uyt te vinden. Siet Iob cap. 1. op vers 7. Als of de Engel seyde, alhoewel datter nu weynige zijn, die begeerich zijn om te weten den toekomenden staet der kercke, so sal dan noch de tijt komen, datter vele sullen pogen nae de kennisse deser heyliger dingen, ende sullen oock in kennisse toenemen.
 
5 Ende ick Daniel sach, ende siet, daer stonden 19 twee andere: d’een aen dese zijde van den 20 oever der riviere, ende d’ander aen gene zijde van den 20 oever der 21 riviere.
19 T.w. Engelen, die begeerich zijn sulcke dingen in te sien, 1.Pet. 1.12. Dese twee Engelen, waren andere, dan dien Engel, die tot noch toe met Daniel gesproken heeft, oock andre dan van den welcken boven cap. 10.5. gesproken is.
20 Hebr. lippe.
21 T.w. der riviere Hiddekel, siet bov. cap. 10. vers 4.
 
6 Ende 22 hy seyde tot den 23 man c becleedt met linnen, 24 die boven op het water der riviere was, Tot hoe lange sal’t zijn, 25 datter een eynde van dese wonderen sal wesen?
22 Te weten een van haer, of, sy beyde, d’een voor, d’ander na.
23 Siet boven cap. 10.5.
c Dan. 10,5.
24 D. die gewelt heeft over alle heydenen, want door wateren worden dickwils volckeren beteeckent in de Heylige Schrift.
25 Wanneer sullen dan dese dingen, welcke in ons verstant wonderlick zijn, een eynde nemen?
 
7 Ende d ick hoorde dien man becleedt met linnen, die boven op het water van de riviere was, ende hy hief sijne rechter, ende sijne slincker hant op nae den hemel, ende swoer by dien, die eeuwichlick leeft, dat 26 na eenen bestemden tijt, bestemde tijden, ende 27 een helft, ende als 28 hy sal voleyndt hebben 29 te verstroyen 30 de hant des heyligen volcks, alle dese dingen voleyndt sullen worden.
d Apoc. 10. vers 5, 6.
26 Siet Dan. cap. 7. de aenteeck. op vers 25.
27 Of, een deel. Te weten, des bestemden tijts.
28 T.w. Godt de Heere.
29 D. sijn volck ende kercke soo vernedert ende verswackt sal hebben, dat sy sal schijnen schier geheelick t’onder gebracht te zijn.
30 D. alle macht ende vermogen des volcx. Vergel. Deut. 32.36. Andre verstaen hier door de hant, die hant door de welcke het heylige volck was gedruckt geworden, namelick, de macht Antiochi Epiphanis, sijnes krijchs-volcks, ende sijner nakomelingen, Dat alsdan die groote vervolgingen op het hoochste gekomen souden zijn. Vergel Dan. 7.26. ende dat sich Godt opmaken soude, om sijn volck te verlossen. Siet bov. vers 1. Vergel. Dan. 7.26.
 
8 Dit hoorde ick, doch 31 ick en verstont het niet: ende ick seyde, 32 Mijn Heere, wat sal 33 het eynde zijn van dese [dingen]?
31 T.w. wat dat te seggen was, een bestemde tijt, bestemde tijden, ende een helft, etc.
32 Aldus noemt hy Christum, met den welcken hy sprak.
33 Hebr. het laetste. Daniel begeert duydelick den tijdt te mogen weten, wanneer de kercke Godes van die sware vervolginge soude verlost, ende de ware godts-dienst soude her-stelt worden.
 
9 Ende hy seyde, Gaet henen Daniel, want 34 dese woorden zijn toegesloten ende versegelt, 35 tot den tijt des eyndes.
34 Vergel. bov. 8. op vers 26.
35 Dan sal dese gantsche Prophetie open ende klaer wesen, maer voor dien tijdt en kan de rechte meeninge daer van niet vastelick noch sekerlick in alle hare deelen geweten worden.
 
10 36 Vele sullender 37 gereynicht, ende wit gemaeckt, ende geloutert worden: 38 doch de godtloose sullen godtlooslick handelen, ende geene van de godtloose en sullen’t verstaen, maer de 39 verstandige sullen’t verstaen.
36 Een weder-halinge van de voor-segginge der elenden die de kercke Godes souden overkomen. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
37 Of, gesuyvert worden. Onse Heere Christus gebruyckt hier drye woorden by gelijckenisse, het eerste is genomen van de suyveringe des coorns, Gelijck het koorn met den wan van het kaf gesuyvert wort, alsoo de geloovige met den wan der vervolginge: Het tweede woort is genomen van de Vollers, die het laken schoon en wit vollen: De derde gelijckenisse is genomen van de Gout-smeden, die het gout ende silver in haren smeltoven louteren, het schuym uytsuyverende. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
38 De sin is, De godtloose sullen afwijcken ende voort-varen in hare godtloosheyt, ende en sullen dese verborgentheden niet verstaen, hoe dickwils ende hoe duydelick dat haer de selve sullen mogen uytgeleyt worden. Vergel. Apoc. cap. 22. vers 11.
39 Of, de leeraers, als bov. cap. 11. op vers 3.
 
11 Ende van dier tijt af, dat 40 het gedurich [offer] sal wech-genomen, ende de verwoestende grouwel sal 41 gestelt zijn, 42 sullen zijn duysent, twee hondert, ende ’t negentich dagen.
40 Siet Dan. cap. 11. op vers 31.
41 Siet hier van oock, Dan. cap. 11. op vers 31.
42 Dat zijn drye jaer, seven maenden, ende dertien dagen, indienmen dit op de vervolginge Antiochi Epiphanis duyt, ende natuerlicke, of gewoonlicke dagen hier verstaet. Doch eenige onder de geleerde nemen dese dagen voor jaer-dagen.
 
12 Wel gelucksalich is hy, die verwacht ende 43 raeckt tot duysent, drie hondert, ende vijf-en-dertich dagen.
43 Of, reyckt, bereyckt, komt, tot 1335 dagen, Hier zijn 45 dagen meer dan vers 11. ende is dit de sin, gelijck sommige meynen, dat de staet des Ioodschen volcks veel beter wesen sal, alsser noch 45 dagen boven de drye jaren, seven maenden, ende 13 dagen sullen verloopen zijn, Want alsdan soude ’tIoodsche volck van dien wreeden tyran Antiocho Epiphane, geheelick vry ende ontlast worden: Hy is gestorven in het begin van het 149 jaer des Rijcx der nakomelingen Seleuci, 1.Mach. cap. 6. versen 8. ende 16.
 
13 Maer ghy, gaet henen 44 tot het eynde, want ghy sult 45 rusten, ende 46 sult opstaen 47 in u lot, 48 in’t eynde der dagen.
44 T.w. tot het eynde uwes levens: stelt alle uwe saken daer toe: bestelt u huys, want ghy sult haest sterven.
45 T.w. in de aerde, na uwe doot, ghy sult verlost ende ontslagen worden van alle moeyte, ende rusten van uwen arbeyt, uwe ziele sal opgenomen worden in den schoot Abrahams.
46 T.w. in de opstandinge der dooden ten jongsten dage.
47 D. in u deel. T.w. in het deel uwes hemelschen erfgoets, ’twelck u bereyt ende verordent is, met alle uytverkorene kinderen Godes, nae het goet welbehagen Godes.
48 Dat is, op het eynde der werelt, als uwe ziele met het lichaem vereenicht zijnde, sal opgenomen worden in de vreucht des eeuwigen levens, om ende door de verdiensten Iesu Christi, des waren Messiae, die gepresen moet zijn in eeuwicheyt: Amen, Rom. 9.5.

Einde Daniël 12