Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: |
2 Ghy dan, menschen kint, heft een klaeg-liedt op over Tyrus; |
3 Ende segt tot Tyrus, die daer woont aen d’ingangen der zee, handelende met de volcken in vele eylanden: Soo seyt de Heere HEERE; ô Tyrus, Ghy segt, ick ben volmaeckt in schoonheyt. |
4 Uwe lantpalen zijn in’t herte der zeen: uwe bouwers hebben uwe schoonheyt volkomen gemaeckt. |
5 Sy hebben alle uwe denningen [uyt] denneboomen van Senir gebouwt: sy hebben cederen van den Libanon gehaelt, om masten voor u te maken. |
6 Sy hebben uwe riemen [uyt] eycken van Basan gemaeckt: uwe berderen hebben sy gemaeckt [van] wel betreden elpenbeen, uyt de eylanden der Chittiten. |
7 Fijn linnen met sticksel uyt Egypten was u uytbreydsel, dat het u tot een zeyl ware: hemels-blaeuw ende purper, uyt de eylanden van Elisa was u decksel. |
8 De inwoonders van Zidon ende Arvad waren uwe roeyers: uwe wijsen, O Tyrus, [die] in u waren, die waren uwe schippers. |
9 De outste van Gebal, ende hare wijsen waren in u, verbeterende uwe breucken: alle schepen der zee ende hare zee-lieden waren in u, om onderlingen handel met u te drijven. |
10 Persen, ende Lydiers, ende Puteërs waren in u heyr, uwe krijchslieden: schilt ende helm hingen sy in u op; die maeckten uwen cieraet. |
11 De kinderen van Arvad, ende u heyr, waren rontom op uwe mueren, ende de Gammaditen waren op uwe torens: hare schilden hingen sy rontom aen uwe muren; die maeckten uwe schoonheyt volkomen. |
12 Tharsis dreef koophandel met u: van wegen de veelheyt van allerley goet; met silver, yser, tin, ende loot handelden sy [op] uwe merckten. |
13 Iavan, Tubal, ende Mesech, die waren uwe kooplieden: met menschen zielen, ende kopere vaten, dreven sy onderlingen handel met u. |
14 Uyt den huyse van Togarma, leverden sy peerden, ende ruyteren, ende muyl-ezels [op] uwe merckten. |
15 De kinderen van Dedan waren uwe kooplieden; vele eylanden waren den koophandel uwer hant, hoornen van Elpenbeen ende Ebenhout gaven sy u weder [tot] eene vereeringe. |
16 Syrien dreef koophandel met u, van wegen de veelheyt uwer wercken: met Smaragden, purper, ende gestickt werck, ende zijde, ende Ramoth, ende Cadkod, handelden sy op uwe merckten. |
17 Iuda, ende het lant Israëls, die waren uwe kooplieden: met tarwe van Minnit, ende Pannag, ende honich, ende olye, ende balsem, dreven sy onderlingen handel met u. |
18 Damascus dreef koophandel met u, om de veelheyt uwer wercken, van wegen de veelheyt van allerley goet; met wijn van Chelbon, ende witte wolle. |
19 Oock leverden Dan ende Iavan, de omreyser, op uwe merckten: glat yser, Casia ende Calmus, was in uwen onderlingen koophandel. |
20 Dedan handelde met u met kostelick gewant tot wagens. |
21 Arabien, ende alle Vorsten van Kedar, die waren de kooplieden uwer hant: met lammeren, ende rammen, ende bocken, daermede handelden sy met u. |
22 De kooplieden van Scheba ende Rahma, die waren uwe koop-lieden: met alle hooft-specerye, ende met alle kostelick gesteente, ende gout, handelden sy [op] uwe merckten. |
23 Haran, ende Canne, ende Eden, de kooplieden van Scheba, Assur, [ende] Kilmad, handelden met u. |
24 Die waren uwe kooplieden met volkomene cieragien, met packen van hemels-blaeuw ende gestickt werck, ende met schatkisten van schoone kleederen: gebonden met koorden, ende in ceder gepackt, onder uwe koopmanschap. |
25 De schepen van Tharsis songen van u, [van wegen] den onderlingen koophandel met u: ende ghy waert vervult, ende seer verheerlickt in ’t herte der zeen. |
26 Die u roeyen, hebben u in groote wateren gevoert: De ooste wint heeft u verbroken in’t herte der zeen. |
27 U goet, ende uwe merckt-waren, uwen onderlingen koophandel, uwe zeelieden, ende uwe schippers: die uwe breucken verbeteren, ende die onderlingen handel met u drijven, ende alle uwe krijchslieden, die in u zijn, selfs met de gantsche gemeynte die in’t midden van u is, sullen vallen in’t herte der zeen, ten dage uwes vals. |
28 Dan ’t geluyt des geschreeuws uwer schippers, sullen de voorsteden beven. |
29 Ende alle die den riem handelen, zeelieden, [ende] alle schippers van de zee, sullen uyt hare schepen neder-klimmen: op het lant sullense staen blijven. |
30 Ende sy sullen hare stemme over u laten hooren, ende bitterlick schreeuwen: ende sy syllen stof op hare hoofden werpen, sy sullen sich wentelen in der asschen. |
31 Ende sy sullen sich over u gantsch kael maken, ende sacken aengorden: ende sullen over u weenen met bitterheyt der ziele, [ende] bittere rouwklage. |
32 Ende sy sullen in haer gekerm een klaegliedt over u opheffen, ende over u weeklagen, [seggende]: Wie is geweest als Tyrus, als de uytgeroeyde in’t midden der zee? |
33 Als uwe merckt-waren uyt de zeen voortquamen, hebt ghy vele volcken versadicht: met de veelheyt uwer goederen, ende uwen onderlingen koophandel, hebt ghy de Coningen der aerde rijck gemaeckt. |
34 Ter tijt, dat ghy uyt de zeen verbroken zijt in de diepten der wateren; zijn uwen onderlingen koophandel, ende uwe gantsche gemeynte, in ’t midden van u gevallen. |
35 Alle inwoonders der eylanden zijn over u ontsett: ende haren Coningen staen de hayren te berge, sy zijn verbaest van aengesichte. |
36 De handelaers onder de volcken fluyten u aen: ghy zijt eenen grooten schrick geworden; ende en sulter niet [meer] zijn tot in eeuwicheyt. |