Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 43 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 43

De Overste ende alle trotse onder den volcke, straffen Ieremia over sijne Prophetye, van leugen, trecken nae Egypten, ende voeren hem ende Baruch mede derwaerts, vers 1, 2. etc. Ieremia propheteert te Thahpanhes, met een godtlick teecken, de verwoestinge van Egypten door Nabucadrezar, 8.
 
1 ENde het geschiedde als Ieremia ge-eyndigt hadde tot den gantschen volcke te spreken alle de woorden des HEEREN hares Godts, [met] dewelcke hem de HEERE haer Godt tot hen gesonden hadde; [te weten] alle 1 die woorden:
1 In’t voorgaende cap. verhaelt.
 
2 So sprack Azaria de sone van Hosaja ende Iohanan de sone van Kareah, ende alle de trotze mannen, 2 seggende tot Ieremia: Ghy spreeckt leugen; de HEERE, onse Godt, en heeft u niet gesonden, om te seggen; Ghylieden en sult niet gaen in Egypten, om aldaer als vreemdelingen te verkeeren.
2 In’t getal van velen.
 
3 Maer Baruch, de sone van Nerija, hitst u tegen ons op, op dat hy ons overgeve in de hant der Chaldeen, datse ons dooden, ende ons gevanckelick [nae] Babel wechvoeren;
4 Also en gehoorsaemde Iohanan, de sone van Kareah, noch alle de Overste der heyren, noch al ’t volck, der stemme des HEEREN niet: om in den lande Iuda te blijven.
5 Maer Iohanan de sone van Kareah, ende alle de Overste der heyren, namen het gantsche overblijfsel van Iuda, die van alle de heydenen, daer sy waren henen gedreven, wedergekeert waren, om in den lande Iuda te woonen;
6 De mannen, ende de wijven, ende de kinderkens, ende des Conincks 3 dochteren, ende alle 4 ziele die Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, by Gedalia den sone Ahikams, des Soons Saphans gelaten hadde; oock den Propheet Ieremia, ende Baruch den sone van Nerija:
3 Siet bov. 41.10.
4 D. menschen, persoonen. siet Gen. 12. op vers 5.
 
7 Ende sy togen in Egyptenlant: want sy en waren der stemme des HEEREN niet gehoorsaem: ende sy quamen tot 5 Thachpanhes.
5 Siet bov. 2. op vers 16. dese plaetse wort gehouden voor deselve stadt, die by de heydensche schrijvers genomet is Daphne.
 
8 Doe geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia te Thachpanhes, seggende:
9 Neemt groote steenen in uwe hant, ende verberchtse in de kley in den 6 Tichel-oven, die by de 7 deure van 8 Pharaos huys te Thachpanhes is; voor de oogen der Ioodsche mannen.
6 Ofte, tichelrye, tichel-huys.
7 Ofte, den inganck.
8 Siet Gen. 12. op vers 15. dese schijnt geweest te zijn Pharao Hophra, als ond. 44.30.
 
10 Ende segt tot hen, Soo seyt de HEERE der heyrscharen de Godt Israëls; Siet ick sal henen senden, ende Nebucadrezar, den Coninck van Babel, a mijnen 9 knecht, 10 halen, ende ick sal sijnen throon setten boven op dese steenen, die 11 ick verborgen hebbe: ende hy sal sijne 12 schoone tente daer over spannen.
a Ierem. 25.9. ende 27.6.
9 Siet bov. 25. op vers 9.
10 Hebr. nemen. siet bov. 37. op vers 17.
11 Door den dienst van mijnen knecht Ieremia.
12 Ofte, Conincklicke tente, pavillioen. het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden, ende schijnt den naem te hebben van sonderlinge schoonheyt.
 
11 Ende hy sal komen ende Egyptenlant 13 slaen: b wie 14 ter doot, ter doot; ende wie ter gevanckenisse, ter gevanckenisse; ende wie ten sweerde, ten sweerde.
13 Als ond. 46.13, etc.
b Ierem. 15.2. Zach. 11.9.
14 Verst. gestelt ende verordineert is. Siet bov. 15.2, 3.
 
12 Ende ick sal een 15 vyer aensteken in de 16 huysen der Goden van Egypten, ende hy salse 17 verbranden, ende gevanckelick wechvoeren: ende hy sal 18 Egyptenlant aentrecken, gelijck als een herder sijn kleet aentreckt, ende hy sal van daer uyttrecken in vrede.
15 D. verwoestinge, verstooringe aenrechten. Vergel. bov. 15.14.
16 D. afgodische tempelen.
17 Nebucadrezar sal de Afgoden der Egyptenaren ende hare huysen of tempelen verbranden, ende de Egyptenaers gevanckelick wechvoeren.
18 D. den rijckdom ende roof van Egypten tot sijn gerijf ende voordeel tot ende met sich nemen, soo licht, soetjens, ende gemackelick, als een herder sijnen herders rock aentreckt, om sich daer mede te bedecken ende te bewinden tegen de koude: hy sal geladen, bedeckt ende als rontom bewonden zijn met den roof.
 
13 Ende hy sal de 19 opgerichte beelden van 20 Beth-Semes, 21 welck in Egypten-lant is, verbreken: ende hy sal de huysen der Goden van Egypten met vyer verbranden.
19 Als 1.Reg. 14.23.
20 D. der Sonnen-huys, genoemt by de heydensche schrijvers, Heliopolis, D. Sonnen-stadt, alwaermen grouwelicke Afgoderye bedreef. dese stadt meyntmen dat by den Hebr. oock On genoemt zy. Gen. 41.45, 50.
21 Een ander Beth-semes wasser in Israël aen der Philistijnen grenzen. 1.Sam. 6.12.

Einde Jeremia 43