Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 19

1 SOo seyt de HEERE; Gaet henen, ende koopt een pottebackers kruycke; ende [neemt tot u] van de Outsten des volcx, ende van de Outsten der Priesteren.
2 Ende gaet uyt nae het dal des soons Hinnoms, dat voor de deure der Sonne-poorte is: ende roept aldaer uyt de woorden, die ick tot u spreken sal:
3 Ende segt, Hoort des HEEREN woort, ghy Coningen van Iuda, ende inwoonders van Ierusalem: Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal een quaet brengen over dese plaetse, [van] het welcke eenen yederen, die ’t hoort, sijne ooren klincken sullen.
4 Om dat sy my verlaten, ende dese plaetse vervreemdet, ende anderen Goden daer in geroockt hebben, die sy niet gekent en hebben, sy, noch hare vaders, noch de Coningen van Iuda; ende hebben dese plaetse vervult met bloet der onschuldigen.
5 Want sy hebben de hoochten Baals gebouwt, om hare sonen met vyer te verbranden, den Baal [tot] brant-offeren: het welcke ick niet geboden, noch gesproken en hebbe, noch in mijn herte is opgekomen.
6 Daerom, siet de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat dese plaetse niet meer sal genoemt worden, het Topheth, ofte, dal des soons Hinnoms; maer Moort-dal.
7 Want ick sal den raet van Iuda ende Ierusalem in dese plaetse verydelen, ende salse voor het aengesichte harer vyanden doen vallen door het sweert, ende door de hant der gener die hare ziele soecken: ende ick sal hare doode lichamen ’t gevogelte des hemels, ende ’t gedierte der aerden tot spijse geven.
8 Ende ick sal dese stadt setten tot eene ontsettinge, ende tot eene aenfluytinge: al wie voorby haer gaet, sal sich ontsetten ende fluyten over alle hare plagen.
9 Ende ick sal haerlieden het vleesch harer sonen, ende het vleesch harer dochteren doen eten, ende sy sullen eten, een yegelijck het vleesch sijnes naesten: in de belegeringe, ende in de benaeuwinge, daermede hen hare vyanden, ende die hare ziele soecken, benaeuwen sullen.
10 Dan sult ghy de kruycke verbreken; voor de oogen der mannen die met u gegaen zijn:
11 Ende sult tot hen seggen, Soo seyt de HEERE der heyrscharen: Alsoo sal ick dit volck ende dese stadt verbreken, gelijck als men een pottebackers vat verbreeckt, dat niet weder geheel kan worden: ende sy sullense in Topheth begraven, om datter geene [andere] plaetse sal zijn om te begraven.
12 Soo sal ick deser plaetse doen, spreeckt de HEERE, ende haren inwoonderen: ende dat, om dese stadt te stellen als een Topheth.
13 Ende de huysen van Ierusalem, ende de huysen der Coningen van Iuda, sullen gelijck de plaetsen van Tophet, onreyn worden: met alle de huysen, op welcker daken sy allen heyre des hemels geroockt ende vreemden Goden dranck-offeren geoffert hebben.
14 Doe nu Ieremia van Topheth quam, daer henen hem de HEERE gesonden hadde, om te propheteren, stont hy in den voorhof van des HEEREN huys, ende seyde tot al het volck.
15 Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal over dese stadt, ende over alle hare steden, al het quaet brengen, dat ick over haer gesproken hebbe: om datse haren necke verhardet hebben, om mijne woorden niet te hooren.

Einde Jeremia 19