Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 64 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 64

Het volck Godes vaert voort in sijn gebet, ’t welcke het op ’teynde van het 63 capittel begonnen heeft, vers 1. biddende dat Godt haer wille verlossen, gelijck hy voormaels gedaen heeft, 3. bekennende ende belydende hare vuyle sonden, 6. ende onweerdicheyt, 8. biddende insonderheyt om de opbouwinge Ierusalems, 10.
 
1 1 OCh dat ghy de hemelen 2 scheurdet, dat ghy neder quaemt, dat de bergen van u aengesichte 3 vervloten;
1 Dit hangt noch aen het laetste vers des 63. cap. zijnde een continuatie van het gebet der kercke, dat Godt sijne hulpe soude willen uyt den hemel doen blijcken tot verderf harer vyanden, ende tot harer verlossinge, voornemelick door de comste des Messie in den vleesche, waer op gesien wort. vers 4.
2 T.w. ontsteken zijnde met yver en grimmicheyt, gelijck de naest-volgende woorden sulcx breeder aenwijsen, alle gaer daer toe streckende, om Godt te bidden, dat hy sich in glorie ende macht soude willen openbaren, gelijck hy dede doe hy sijne wet gaf, Exod. cap. 19.
3 D. dat sy mochten smelten, ende als water afvlieten, als verbaest zijnde van de tegenwoordicheyt uwer Majesteyt. Siet dergelijcke allegorische maniere van spreken, Deut. 32.2. Iud. cap. 5. vers 4, 5, etc. Psal. 18.8. ende 97.5.
 
2 Gelijck 4 een smelt-vyer brandt, [ende] het vyer de wateren doet op-bobbelen; om 5 uwen name 6 uwe weder-partyders bekent te maken! laet [alsoo] de heydenen van u aengesichte beven.
4 Hebr. Een vyer der smeltingen, D. gelijck een vyer ’t welck ’t gene datmen gieten wil, doet smelten: ende gelijck ’t vyer het water doet op bobbelen.
5 D. uwe macht, met de welcke ghy u aen uwe vyanden wreeckt.
6 D. de vervolgers uwer kercke, die ghy houdt voor uwe vyanden, vergel. Act. 9.4.
 
3 7 Doe ghy vreeslicke dingen dedet, [die] wy niet en verwachtten: 8 Ghy quaemt neder, van u aengesichte vervloten de bergen.
7 T.w. ten tijde onser Vaderen, soo in Egypten, als in de woestijne.
8 And. op dat ghy neder quaemt, ende de bergen voor u aengesichte vervloten.
 
4 9 Ia van outs en heeft men ’t a niet gehoort, noch met ooren vernomen, 10 noch geen ooge en heeftet gesien, behalven ghy, ô Godt, [wat] 11 hy doen sal dien 12 die op hem wacht.
9 Dit is voornamelick te verstaen van de verborgentheden des H. Euangeliums, onbekent ende onbegrijpelick in der menschen verstant, behalven de gene die het Godt door sijnen Geest openbaert, gelijck d’Apostel Paulus dit is bewijsende uyt dese plaetse, 1.Corint. 2. vers 9, 10.
a 1.Cor. 2.9. Psal. 31.19, 20.
10 Ia ’t en is noyt in eeniges menschen herte, of gedachte gecomen, gelijck d’Apostel getuycht, 1.Cor. 2.9.
11 Voor, wat ghy doen sult. D. wat weldaden dat ghy doen sult. d’Apostel seyt wat Godt bereyt heeft: T.w. het Coninckrijcke der hemelen, ’twelck sulck een groote heerlickheyt is, dat sy alle menschelick verstant verre te boven gaet.
12 d’Apostel verklaert dese woorden, voor de gene die hem lief hebben, want op Godt wachten, is een vrucht der liefde. Vergel. met dese plaetse. Psal. 31.20.
 
5 13 Ghy ontmoet 14 den vrolicken, ende die gerechticheyt doet, 15 den genen die uwer gedencken op uwe wegen: siet, 16 ghy waert verbolgen, om dat wy gesondicht hebben; in 17 de selve is de eeuwicheyt, 18 op dat wy behouden wierden.
13 T.w. met uwe genade ende goedertierenheyt, ende harer hulpe: gelijck de Engelen Iacob ontmoeten, Gen. 32.1. op andre plaetsen beteeckent het eene ontmoetinge tot schade of quetsinge, als Exod. 5.3.
14 Die sich met vreucht begeven om u te dienen, of, die haer in u verblijden.
15 D. die u loven en prijsen van wegen uwe wonderlicke regeringe ende bescherminge.
16 Ende derhalven hebt ghy ons geslagen.
17 T.w. uwe wegen, wetten, ende wille: of, in uwe genade ende goedertierenheyt, die ghy u volck steets bewijst.
18 D. so wy in de selve hadden gewandelt, souden wy behouden zijn geweest. And. Siet ghy waert verbolgen, om dat wy altoos tegen de selve (T.w. wegen) hebben gesondicht, nochtans zijn wy behouden.
 
6 Doch wy alle zijn als een onreyne, ende 19 alle onse gerechticheden zijn 20 als een wech-werpelick kleet: ende 21 b wy alle vallen af, 22 als een blat, ende onse 23 misdaden voeren ons henen-wech als een wint.
19 D. alle onse beste wercken, of ’tgene dat wy souden mogen goets gedaen hebben: Verstaet hier by, indien ghy het nae de strengicheyt uwer rechtveerdicheyt soudt willen examineren, ons aensiende in onse eygene nature, buyten Christum. siet Phil. 3.8.
20 Hebr. als een kleet der wech-werpinge: of, als een vuyl besoetelt kleet: of, een kleet van lompen en lappen t’samen gevlickt. Siet ter contrarie hoedanige wy zijn in Cristo Iesu, Apoc. 19.8.
21 Of, wy verwelckeren. T.w. van wegen uwen toorn tegen ons ontsteken, dien wy met onse sonden veroorsaeckt hebben. Siet Psal. 90.5, 6.
b Psal. 90.5, 6.
22 Vergel. dese plaetse met Iudae vers 12. het contrarie is Psal. 1.3.
23 Dit woort begrijpt niet alleen de misdaden, maer oock de straffe der selver.
 
7 Ende daer en is 24 niemant, die uwen name 25 aenroept, die sich opweckt, 26 dat hy u aengrype: want ghy 27 verbercht u aengesichte voor ons, ende ghy doet ons smelten, 28 door ’t middel van onse ongerechticheden.
24 D. heel weynige.
25 T.w. met waren geloove, ende met oprecht berouw ende leetwesen, gelijck het betaemt.
26 T.w. om u te rugge te houden, dat ghy niet voort en gaet met ons in uwen toorn te slaen. And. die sich aen u vaste houdt.
27 Siet Deut. 31.17.
28 Of, door de kracht van onse ongerechticheden, Hebr. door de hant onser ongerechticheden. De sin is, onse sonden hebben het vyer uwes toorns ontsteken, door het welcke wy versmolten, ende verdelcht worden.
 
8 Doch nu HEERE, 29 Ghy zijt onse Vader: wy zijn leem, ende ghy zijt onse 30 potte-backer, ende wy alle zijn uwer handen werck.
29 Godt is aller menschen Vader, ten dien aensien dat hyse alle geschapen heeft: Maer sijner uytvercorenen oock daerom, om dat hyse uyt genade tot kinderen heeft aengenomen. Siet Rom. 8.15, 16.
30 Of, formeerder, of, die ons geformeert heeft, ons herte formerende, gelijck een pottebacker uyt cley of leem, een vat formeert.
 
9 HEERE, en weest niet soo seer verbolgen, ende en c gedenckt niet eeuwichlick der ongerechticheyt: siet, aenschouwt doch, wy alle zijn u volck.
c Psal. 79.8.
 
10 31 Uwe heylige steden zijn een woestijne geworden, Zion is een woestijne geworden, 32 Ierusalem een verwoestinge.
31 Hebr. de steden uwer heylicheyt, T.w. Zion, ende Ierusalem, ende verstaet hier door Zion de stadt Davids, die het boven-deel der stadt van Ierusalem was, getimmert op den berch Zions: Ende door Ierusalem wort het benedendeel der stadt verstaen. ofte men kan door de heylige steden verstaen in’t gemeen de steden Iuda, als zijnde steden des heyligen lants, ende van Godts heylich volck: ende voorts Zion ende Ierusalem, als volcht.
32 D. Ierusalem is verwoest. Siet Psal. 79.1.
 
11 33 Ons heylich, ende ons heerlick huys, daer in onse Vaders u loofden, 34 is met vyere verbrant: ende alle onse gewenschte dingen, zijn tot woestheyt geworden.
33 T.w. de Tempel, in welcken de heylige Godtsdienst verricht wiert, ende daer Godt sijne heerlickheyt ende tegenwoordicheyt sien liet. Siet 1.Reg. 8.13, etc.
34 T.w. van de Babyloniers. want het schijnt, dat dit gebedt van den Prophete den volcke zy voor-geschreven geweest, om te spreken ten tijde van de Babylonische gevanckenisse. And. is [ge-eygent] ten vyere. Hebr. is geworden tot verbrandinge des vyers. De eerste Tempel is verbrant door Nebucadnezar, 2.Reg. 25.9. De tweede door den Keyser Titus. Siet Matt. 24.2.
 
12 HEERE, soudt ghy u 35 over dese dingen 36 inhouden? soudt ghy stille swygen, ende ons soo seer 37 bedrucken?
35 T.w. over desen elendigen staet uwes volcks.
36 Of, ophouden. T.w. sonder wrake te doen over onse vyanden, ende sonder ons wederom te Ierusalem te brengen, om den Tempel te herbouwen, ende om uwen H. Gods-dienst te her-stellen?
37 Of, neder-slaen.

Einde Jesaja 64