Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 29 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jesaja 29

1 WEe Ariël Ariël, de Stadt [daer in] David gelegert heeft: Doet jaer tot jaer, laetse feest-offeren slachten.
2 Evenwel sal ick Ariël beangstigen: ende daer sal treuringe ende droefheyt wesen, ende [die stadt] sal my gelijck Ariël zijn.
3 Want ick sal een leger in ’t ronde om u slaen, ende ick sal u belegeren met bolwercken, ende ick sal vestingen tegen u opwerpen.
4 Dan sult ghy vernedert worden, ghy sult uyt der aerde spreken, ende uwe sprake sal uyt den stof sachtkens voortkomen: ende uwe stemme sal zijn uyt der aerde als eenes tooveraers, ende uwe sprake, sal uyt den stof piepen.
5 Ende de menichte uwer vreemde [soldaten] sal zijn gelijck dunne stof, ende de menichte der tyrannen, als voor-by-vliegende caf, ende ’t sal in eenen oogenblick haestelick geschieden.
6 Ghy sult van den HEERE der heyrscharen besocht worden met donder, ende met aerdbevinge, ende groot geluyt: [met] wervel-wint, ende onweder, ende de vlamme eenes verteerenden vyers.
7 Ende gelijck de droom eenes nachtgesichtes is, [alsoo] sal de veelheyt aller heydenen zijn, die tegen Ariël strijden sullen: selfs alle die tegen haer, ende hare vestingen strijden, ende haer beangstigen sullen.
8 Het sal alsoo zijn, gelijck wanneer een hongerige droomt, ende siet, hy eet, maer als hy ontwaeckt, so is sijne ziele ledich: of, gelijck als wanneer een dorstige droomt, ende siet, hy drinckt, maer als hy ontwaeckt, siet, so is hy noch mat, ende sijne ziele is begeerich: alsoo sal de menichte aller heydenen zijn, die tegen den berch Zion krijgen.
9 Sy vertoeven, daerom verwondert u: sy zijn vrolick, derhalven roept ghylieden: sy zijn droncken, maer niet van wijn, sy waggelen, maer niet van stercken dranck.
10 Want de HEERE heeft over ulieden uytgegoten eenen geest des diepen slaeps, ende hy heeft uwe oogen toe-gesloten: de Propheten, ende uwe hoofden, [ende] de Sienders heeft hy verblindet.
11 Daerom is u lieden alle gesichte geworden, als de woorden eenes versegelden boecks, ’t welck men geeft aen eenen die lesen kan, seggende, Leest doch dit, ende hy seyt, Ick en kan niet, want het is versegelt.
12 Of men geeft het boeck aen eenen die niet lesen en can, seggende, Leest doch dit, ende hy seyt, Ick en kan niet lesen.
13 Want de Heere heeft geseyt, Daerom dat dit volck [tot my] naedert met sijnen monde, ende sy my met hare lippen eeren, doch haer herte verre van my doen: ende hare vreese [daer mede sy] my [vreesen] menschen geboden zijn die haer geleert zijn:
14 Daerom, siet ick sal voorts wonderlick handelen met dit volck, wonderlick, ende wonderbaerlick: want de wijsheyt sijner wijsen sal vergaen, ende het verstant sijner verstandigen sal sich verbergen.
15 Wee den genen die haer diepe versteken willen voor den HEERE, [haren] raet verbergende: ende welcker wercken in duysterheyt geschieden, ende sy seggen, Wie siet ons? ende wie kent ons?
16 Ulieder omkeeren is, als of de Pottebacker geacht wierde als leem, dat het maecksel seyde van zijnen maker, Hy en heeft my niet gemaeckt, ende het geformeerde vat van sijnen pottebacker seyde, Hy en verstaet het niet.
17 Ist niet noch om een kleyn weynich, dat de Libanon in een vruchtbaer velt sal verandert worden? ende het vruchtbaer velt voor een wout geacht sal worden?
18 Ende te dien dage sullen de doove hooren de woorden des Boecks: ende de oogen der blinden, zijnde uyt de donckerheyt, ende uyt de duysternisse, sullen sien.
19 Ende de sachtmoedige sullen vreucht op vreucht hebben in den HEERE: ende de behoeftige onder de menschen, sullen haer inden Heyligen Israels verheugen,
20 Wanneer de tyran een eynde sal hebben, ende dat het met den bespotter uyt sal zijn, ende dat alle die tot ongerechticheyt waken uytgeroeyt sullen zijn.
21 Die eenen mensche schuldich maken om een woort, ende leggen dien stricken, die [haer] bestraft in de poorte: ende die den rechtveerdigen verdrijven in het woeste.
22 Daerom seyt de HEERE, die Abraham verlost heeft, tot den huyse Iacobs alsoo: Iacob en sal nu niet [meer] beschaemt worden, noch nu en sal sijn aengesichte niet [meer] bleeck worden:
23 Want als hy sijne kinderen, het werck mijner handen, sien sal in het midden van hem, sullense mijnen name heyligen: ende sy sullen den Heyligen Iacobs heyligen, ende den Godt Israëls vreesen.
24 Ende die dwalende van geeste zijn, sullen tot verstant komen: ende de murmureerders sullen de leeringe aennemen.

Einde Jesaja 29