Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 MIjn soon, en vergeet mijne wet niet: maer u herte beware mijne geboden. |
2 Want lanckheyt van dagen, ende jaren van leven, ende vrede sullen sy u vermeerderen: |
3 Dat de goedertierenheyt, ende de trouwe u niet en verlaten; bindtse aen uwen hals, schrijftse op de tafel uwes herten. |
4 Ende vindt gunste, ende goet verstant in de oogen Godts, ende der menschen. |
5 Vertrouwt op den HEERE met u gantsch herte: ende en steunt op u verstant niet. |
6 Kent hem in alle uwe wegen: ende hy sal uwe paden recht maken. |
7 En zijt niet wijs in uwe oogen: vreest den HEERE, ende wijckt van het quade: |
8 Het sal eene medicijne voor uwen navel zijn: ende eene bevochtinge voor uwe beenderen. |
9 Vereert den HEERE van u goet; ende van de eerstelingen aller uwer inkomste. |
10 So sullen uwe schueren met overvloet vervullet worden; ende uwe pers-cuypen van most overloopen. |
11 Mijn soon, en verwerpt de tucht des HEEREN niet: ende en weest niet verdrietich over sijne castijdinge: |
12 Want de HEERE castijdt den genen die hy lief heeft; ja gelijck een vader den sone [in den welcken] hy een wel-behagen heeft. |
13 Wel gelucksalich is de mensche [die] wijsheyt vindt; ende de mensche [die] verstandicheyt voort-brengt. |
14 Want haren coop-handel is beter dan den coop-handel van silver; ende hare inkomste dan het uyt-gegraven gout. |
15 Sy is kostelicker dan robijnen; ende al wat u lusten mach en is met haer niet te vergelijcken. |
16 Lanckheyt der dagen is in hare rechterhant; in hare slincker hant, rijckdom, ende eere. |
17 Hare wegen zijn wegen der lieflickheyt, ende alle hare paden vrede. |
18 Sy is een boom des levens, den genen diese aengrijpen; ende elck een diese vasthoudt, wort wel gelucksalich. |
19 De HEERE heeft de aerde door wijsheyt gegrondt, de hemelen door verstandicheyt bereydt. |
20 Door sijne wetenschap zijn de afgronden gecloven, ende de wolcken druppen dauw. |
21 Mijn soon, laetse niet afwijcken van uwen oogen: bewaert de bestendige wijsheyt, ende bedachtsaemheyt. |
22 Want sy sullen het leven voor uwe ziele zijn; ende een aengenaemheyt voor uwen halse. |
23 Dan sult ghy uwen wech seker wandelen: ende ghy en sult uwen voet niet stooten. |
24 So ghy nederligt, en sult ghy niet schricken; maer ghy sult nederliggen, ende uwe slaep sal soet wesen. |
25 Vreest niet van haestigen schrick, nochte vande verwoestinge der godtloosen, alsse komt. |
26 Want de HEERE sal met uwe hope wesen: ende hy sal uwen voet bewaren, van gevangen te worden. |
27 En onthoudt het goet van sijne meesters niet, alst in’t vermogen uwer hant is te doen. |
28 En segt niet tot uwen naesten; Gaet henen, ende komt weder, ende morgen sal ick geven; dewijl het by u is. |
29 En smeedt geen quaet tegens uwen naesten, aengesien hy met vertrouwen by u woont. |
30 En twist met een mensche niet, sonder oorsake; so hy u geen quaet gedaen en heeft. |
31 En zijt niet nijdich over een man des gewelts: ende en verkiest geene van sijne wegen. |
32 Want de afwijcker is den HEERE een grouwel: maer sijne verborgentheyt is met de oprechte. |
33 De vloeck des HEEREN is in het huys des godtloosen: maer de wooninge der rechtveerdigen sal hy segenen. |
34 Sekerlick de spotters sal hy bespotten: maer den sachtmoedigen sal hy genade geven. |
35 De wijse sullen eere be-erven: maer elck een der sotten neemt schande op sich. |