Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 34 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 34

1 DOe seyde de HEERE tot Mose, Houwt u twee steenen tafelen, gelijck de eerste waren: so sal ick op de tafelen schrijven de selve woorden, die op de eerste tafelen geweest zijn, die ghy gebroken hebt.
2 Ende weest bereyt tegen den morgenstont: dat ghy in den morgenstont op den berch Sinai klimt, ende stelt u aldaer voor my op den top des berchs.
3 Ende niemant sal met u op-climmen, datter oock niemant gesien en worde op den gantschen berch: oock het kleyne vee, nochte runderen en sullen tegen over desen berch niet weyden.
4 Doe hieuw hy twee steenen tafelen, gelijck d’ eerste, ende Mose stont des morgens vroech op, ende clom op den berch Sinai, gelijck als hem de HEERE geboden hadde: ende hy nam de twee steenen tafelen in sijne hant.
5 De HEERE nu quam nederwaerts in een wolcke, ende stelde sich aldaer by hem: ende Hy riep uyt den Name des HEEREN.
6 Als nu de HEERE voor sijn aengesichte voor-by ginck, so riep Hy, HEERE HEERE, Godt, barmhertich ende genadich: lanckmoedich ende groot van weldadicheyt ende waerheyt.
7 Die de weldadicheyt bewaert aen veel duysenden, die de ongerechticheyt ende overtredinge, ende sonde vergeeft: Die [den schuldigen] geensins ontschuldich en houdt, besoeckende de ongerechticheyt der vaderen aen de kinderen, ende aen de kints kinderen, in het derde, ende in het vierde [lit].
8 Mose nu haestede ende neychde ’t hooft teraerde, ende hy booch sich,
9 Ende hy seyde, Heere, indien ick nu genade gevonden hebbe in uwe oogen, so gae nu de Heere in het midden van ons: want dit is een hartneckich volck, doch vergeeft onse ongerechticheyt ende onse sonde, ende neemt ons aen tot een erfdeel.
10 Doe seyde hy, Siet, Ick make een verbont, voor u gantsche volck sal ick wonderen doen, die niet geschapen en zijn op de gantsche aerde, noch onder eenige volckeren: also dat dit gantsche volck, in welckes midden ghy zijt, des HEEREN werck sien sal, dat het schrickelick is, ’t welck ick met u doe.
11 Onderhoudt ghy ’t gene dat ick u heden gebiede: siet, Ick sal voor u aengesichte uytdrijven de Amoriten, ende de Canaaniten, ende de Hethiten, ende de Phereziten, ende de Heviten, ende de Iebusiten .
12 Wacht u, dat ghy doch geen verbont en maeckt met den inwoonder des lants, daer ghy in comen sult: dat hy misschien niet tot eenen strick en worde in ’t midden van u.
13 Maer hare altaren sult ghy-lieden om werpen, ende hare opgerechte-beelden sult ghy verbreken, ende hare bosschen sult ghy af-houwen.
14 (Want ghy en sult u niet buygen voor eenen anderen Godt: want des HEEREN naem is yveraer, een yverich Godt is hy.)
15 Op dat ghy misschien geen verbont en maeckt met den inwoonder des selven lants, ende sy haren Goden niet na hoereren, noch hare Goden offerhande en doen, ende hy u noodigende ghy van hare offerhande etet.
16 Ende ghy uwen sonen [wijven] nemet van hare dochteren: ende hare dochteren haerlieder Goden na hoererende, maken dat oock uwe sonen hare Goden na hoereren.
17 Ghy en sult u geen gegotene Goden maken.
18 Het feest der ongesuerde [brooden] sult ghy houden, seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten, gelijck ick u geboden hebbe, ter gesetter tijt der maent Abib: want in de mant Abib zijt ghy uyt Egypten uyt gegaen.
19 Al wat de baer-moeder opent, is mijne: ja al u vee dat manlick sal geboren worden, openende [de baer-moeder van] ’t groote ende kleyne vee.
20 Doch den esel die [de baer-moeder] opent, sult ghy met een kleyn vee lossen, maer indien ghy hem niet sult lossen, so sult ghy hem den necke breken: Alle de eerst-geborene uwer sonen sult ghy lossen, ende men en sal voor mijn aengesichte niet ledich verschijnen.
21 Ses dagen sult ghy arbeyden, maer op den sevenden dach sult ghy rusten: inden ploech-tijt, ende inden oogst sult ghy rusten.
22 Het feest der weken sult ghy oock houden, zijnde het feest der eerstelingen des tarwen oogsts: ende het feest der insamelinge, als het jaer omme is.
23 Al wat manlick is onder u, sal driemael in ’t jaer voor het aengesichte des Heeren HEEREN des Godts Israëls verschijnen.
24 Wanneer ick de volckeren voor u aengesichte uyt de besittinge sal verdryven, ende uwe lant-palen verwijden: dan en sal niemant u lant begeeren, terwijlen ghy henen opgaen sult te verschijnen voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts, drie mael in ’t jaer.
25 Ghy en sult het bloet mijnes slachtoffers niet offeren met gedeessemt [broot]: het slacht-offer des Paeschen feests en sal oock niet vernachten tot den morgen.
26 De eerstelingen der eerster vruchten uwes lants, sult ghy in het huys des HEEREN uwes Godts brengen: Ghy en sult het boxken in sijnes moeders melck niet koken.
27 Voorder seyde de HEERE tot Mose, Schrijft u dese woorden: want nae luyt deser woorden hebbe ick een verbont met u, ende met Israël gemaeckt.
28 Ende hy was aldaer met den HEERE veertich dagen, ende veertich nachten, hy en at geen broot, ende hy en dronck geen water: ende Hy schreef op de tafelen de woorden des verbonts, de tien woorden.
29 Ende het geschiedde doe Mose van den berch Sinai af-ginck, (die twee tafelen der getuychenisse nu waren in de hant Mose, als hy van den berch afginck) so en wiste Mose niet, dat het vel sijnes aengesichts glinsterde, doe Hy met hem sprack.
30 Als nu Aaron ende alle de kinderen Israëls Mose aensagen, siet, so glinsterde het vel sijnes aengesichtes, daerom vreesden sy tot hem toe te treden.
31 Doe riep haer Mose: ende Aaron, ende alle de Overste in de vergaderinge keerden weder tot hem: ende Mose sprack tot hen:
32 Ende daerna traden alle de kinderen Israëls toe: ende hy geboodt hen al wat de HEERE met hem gesproken hadde op den berch Sinai.
33 Also eyndigde Mose met hen te spreken: ende hy hadde een decksel op sijn aengesichte geleyt.
34 Doch als Mose voor het aengesichte des HEEREN quam om met hem te spreken, so nam hy dat decksel af, tot dat hy uytginck: ende na dat hy uytgegaen was, so sprack hy tot de kinderen Israëls dat hem geboden was.
35 So sagen dan de kinderen Israëls het aengesichte Mose, dat het vel van Mose aengesichte glinsterde: derhalven dede Mose het decksel weder op sijn aengesichte, tot dat hy inginck om met Hem te spreken.

Einde Exodus 34