Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 15

De lofsanck Mose ende der kinderen Israëls, voor hare verlossinge, ende Pharaos onderganck in de roode Zee, vers 1, etc. Mirjam ende de Israëlitische vrouwen antwoorden daer op, oock Godt den Heere lovende voor dese verlossinge, 20. In de woestijne komen sy te Sur, daer zy geen drinckbaer water en vinden, 22. Te Mara vinden sy bitter water, 23. Het volck murmureert, 24. Mose wort een boom gewesen, die het water soet maeckt, 25. De Heere geeft haer wetten, ende doet haer vaderlicke beloften, 26. Te Elim vinden sy twaelf water-putten, ende Lxx palm-boomen, 27.
 
1 DOe song Mose ende de kinderen Israëls den HEERE dit liedt, ende spraken, seggende: a Ick sal den HEERE singen, want 1 hy is hoochlick verheven, het peert ende sijnen ruyter heeft hy inde Zee geworpen.
a Psal. 106.12.
1 Hebr. verhoogende verhoocht.
 
2 b De HEERE is mijn kracht ende 2 liedt, ende hy is my 3 tot een heyl geweest: dese is mijn Godt, daerom sal ick hem een 4 lieflicke wooninge maken, hy is mijnes vaders Godt, dies sal ick hem verheffen.
b Psal. 18.1. ende 118.14. Ies. 12.2.
2 D. de materie mijns liedts, of, die my oorsake gegeven heeft, om hem met lofsangen te prijsen.
3 Siet bov. cap. 14. vers 13.
4 Ofte slechtelick: een wooninge. And. ick sal hem verheerlicken.
 
3 De HEERE is een krijchs-man: 5 HEERE is sijn name.
5 Siet Gen. 2. vers 4. ende Exod. 3.15. ende 6.2.
 
4 Hy heeft Pharaos wagens ende sijn heyr in de Zee geworpen: ende de keure sijner Hooft-lieden zijn verdroncken in de 6 schelf-Zee.
6 D. de roode Zee.
 
5 c De 7 afgronden hebbense bedeckt: sy zijn in de diepten gesoncken als een steen.
c Nehem. 9.11.
7 D. de hooge wateren, die als mueren over eynde stonden, zijn op haer gevallen, Exod. 14.22.
 
6 d O HEERE, uwe rechter hant is verheerlickt geworden in macht: uwe rechter hant, O HEERE, heeft den vyant verbroken:
d Psal. 118.15, 16.
 
7 Ende 8 door uwe groote hoocheyt hebt ghy, 9 die tegen u op-stonden, om-geworpen: Ghy hebt uwen brandenden toorne uytgesonden, 10 diese verteert heeft als eenen stoppel.
8 Hebr. door de grootheyt uwer hoocheyt.
9 D. die tegen u volck opstonden: want al wat tegen Godes volck gedaen wort, dat reeckent Godt als of het tegens hem selven gedaen ware. Siet Zach. 2.8. Mat. 25.45. Actor. 9. vers 4.
10 Dit is eene afgebrokene reden, die volkomelick aldus wort uytgesproken: diese verslonden heeft, gelijck de stoppelen van ’t vyer verslonden worden.
 
8 e Ende 11 door het geblaes van uwen neuse zijn de wateren opgehoopt geworden, de stroomen hebben over eynde gestaen, als een hoop: de afgronden zijn 12 stijf geworden 13 in ’t herte der Zee.
e Hab. 3.10. Ies. 63.12, 13.
11 Dit is eene om-schrijvinge des wints, Siet Exod. 14.21.
12 Ofte, gestolt.
13 D. in de diepte, of, in het midden der Zee, als Psal. 18.16. ende 46.3 ende Eze. 28.2. Verg. Deuter. 4. vers 11.
 
9 De vyant seyde, Ick sal vervolgen, ick sal achterhalen, 14 ick sal den buyt deylen: 15 mijne ziele sal haerder vervult worden, 16 ick sal mijn sweert uyt-trecken, mijne hant salse 17 uytroeyen.
14 Dit pleecht met vreucht te geschieden, Ies. 9.2. Pharao ende de sijne beloofden haer selven de victorie, maer het miste haer.
15 D. (gelijck sommige hier oversetten) ick wil mijnen moet aen haer koelen. siet Iob 16. op vers 10.
16 Hebr. ick sal mijn sweert ledich maken.
17 Ofte, weder in [mijne] besittinge brengen. Ofte: arm maken.
 
10 f Ghy hebt met uwen wint geblasen, de Zee heeftse gedeckt: sy soncken onder als loot in geweldige wateren.
f Psal. 74.13. ende 106.11.
 
11 O HEERE, wie is als ghy onder de Goden? wie is als ghy, 18 verheerlickt in heylicheyt, 19 vreeslick in lof-sangen, doende wonder?
18 D. die met uytnemende groote heylicheyt is verciert.
19 D. die met groote eerbiedinge ende kinderlicke vreese moet aengebeden, ge-eert, ende gepresen worden.
 
12 Ghy hebt uwe rechter hant uytgestreckt, 20 de aerde heeftse verslonden.
20 D. de bodem ofte gront der Zee.
 
13 Ghy leydet door uwe weldadicheyt dit volck dat ghy verlost hebt: Ghy g voertse sachtkens door uwe sterckte tot 21 de lieflicke wooninge uwer heylicheyt.
g Psal. 77.21.
21 Verstaet het lant Canaan, daer Godt sijn volck soude geven sijnen heyligen Godtsdienst, Siet Psal. 78. versen 52, 53, 54.
 
14 De volcken hebben ’t gehoort, 22 sy sullen zitteren: weedom heeft de ingesetene van Palestina bevangen.
22 Siet de vervullinge Num. 22.3, 6. ende Ios. 2.10, 11. ende 5.1. Psal. 68.3.
 
15 h Dan sullen de Vorsten Edoms verbaest wesen, bevinge sal de machtige der Moabiten bevangen: alle de ingesetene van Canaan sullen versmelten.
h Deut. 2.4.
 
16 i Verschrickinge ende vreese sal op hen vallen, door de Grootheyt van uwen arm sullen sy verstommen, als een steen: tot dat u volck, HEERE, henen door kome, tot dat dit volck henen door kome, dat ghy verworven hebt.
i Deut. 2.25. ende 11.25. Ios. 2.9.
 
17 Die sult ghy inbrengen, ende plantense 23 op den berch uwer erffenisse, ter plaetse welcke ghy, ô HEERE, gemaeckt hebt tot uwe wooninge: het heylichdom, ’t welck uwe handen gestichtet hebben, ô Heere.
23 D. in het berchachtich lant, als Canaan is, Deuter. 11.11. And. verstaen hier den berch Moria, op den welcken na der hant de Tempel gebouwt is.
 
18 De HEERE sal 24 in eeuwichheyt ende gedurichlick regeren.
24 D. hier ende hier namaels.
 
19 Want Pharaos peert, met sijnen wagen, met sijne ruyters, zijn in de Zee gekomen, ende de HEERE heeft 25 de wateren der Zee over hen doen weder-keeren: maer de kinderen Israëls zijn op het drooge in ’t midden van de Zee gegaen.
25 Die stracks te vooren als mueren over eynde gestaen hadden, cap. 14.22.
 
20 Ende Mirjam de Prophetesse, 26 Aarons suster, k nam een trommel in hare hant: ende alle de vrouwen gingen uyt, haer na, met trommelen ende 27 met reyen.
26 Sy was oock wel Mose suster, maer om dat sy in het af-wesen van Mose, langentijt by Aaron gewoont hadde, so wort sy daerom Aarons suster genoemt.
k 1.Sam. 18.6.
27 And. met fluyten, of, pijpen.
 
21 Doe 28 antwoordde 29 Mirjam 30 haer-lieden: Singet den HEERE, want 31 hy is hoochlick verheven, hy heeft het peert met sijnen ruyter in de Zee gestortet.
28 De mannen songen voor, als bov. vers 1. de vrouwen songen dit selve nae.
29 Met andere vrouwen.
30 T.w. den mannen.
31 Hebr. verhoogende verhoocht.
 
22 Hierna dede Mose de Israëliten voort reysen vande schelf-Zee af, ende sy trocken uyt tot in de woestijne 32 Sur: ende sy gingen drye dagen in de woestijne, ende en vonden geen water.
32 De name van een woestijne, tusschen Egypten ende Arabien. Siet Gen. 16. vers 7.
 
23 l Doe quamen sy te 33 Mara, doch sy en konden het water van Mara niet drincken, want het was biter: daerom wiert de name des selven genoemt Mara.
l Num. 33.8.
33 Als Mose met de Israeliten te deser plaetse quam, doe en hietse noch niet Marah, dat is, bitterheyt, maer sy wiert stracx daer na soo genoemt, als blijckt in dit selve vers.
 
24 Doe 34 murmureerde het volck tegen Mose, seggende: Wat sullen wy drincken?
34 Murmureren, is qualick van Godt, sijn woort, ende wercken in sijn herte gevoelen, ende met de tonge onweerdelick daer van spreken.
 
25 Hy dan riep tot den HEERE, ende de HEERE wees hem een hout, dat wierp hy in dat water; 35 doe wert het water soet: Aldaer stelde 36 hy 37 het [volck] eene insettinge, ende recht, ende aldaer versocht hy het selve.
35 Dit water is soete geworden tot dienst ende gebruyck der Israëliten, voor eenen tijt lanck, maer ten is niet altoos soo gebleven, als blijckt uyt Plin. lib. 6. natur. hist. c. 29. die te sijner tijt mentie maeckt van dese bittere wateren. siet 2.Reg. 2.21.
36 T.w. Godt.
37 T.w. den volcke van Israël.
 
26 Ende seyde, Is ’t dat ghy 38 met eernst nae de stemme des HEEREN uwes Godts hooren sult, ende doen wat recht is in sijne oogen, ende uwe ooren neygt tot sijne geboden, ende houdet alle sijne insettingen: so en sal ick der kranckheden geene op u leggen, die ick op Egyptenlant geleyt hebbe, want 39 ick ben de HEERE uwe heel-meester.
38 Hebr. hoorende sult hooren.
39 Godt de Heere wil seggen, ick ben het, die u aen der ziele, ende aen den lichame heelen, ende voor alle elenden bewaren kan, tegenwoordige ende toekomende.
 
27 Doe quamen sy te Elim, ende daer waren twaelf water-fonteynen, ende ’t seventich palmboomen: ende sy legerden hen aldaer aen de wateren.

Einde Exodus 15