Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 71 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 71

De Prophete zijnde in perijckel van achterhaelt ende overvallen te worden, protesteert van sijn vertrouwen op Godt alleen, dien hy bidt om haestige verlossinge van sijne listige ende wreede vyanden, volgens de gunste, die hy hem te vooren, ja van der jeucht aen, bewesen heeft, gevende hem altoos oorsake om sijnen naem te loven, dat hy oock bestandichlick belooft te doen, biddende met eenen, om volstandicheyt, ende behoudenisse in sijnen ouderdom, ende daer op vertrouwende, belooft Gode solemnele danckbaerheyt.
 
1 OP u, o HEERE, a betrouw’ ick: en laet my niet beschaemt worden in eeuwicheyt.
a Psal. 22.6. ende 25.2, 3. ende 31.2, 3. Iesa. 49.23.
 
2 Reddet my door uwe 1 gerechticheyt, ende bevrijdt my: neycht uw’ oore tot my, ende verlost my.
1 Als Psal. 31.2.
 
3 Weest my tot eenen 2 rotzsteen om daer in te woonen, om geduerichlick daer in te gaen: ghy hebt 3 bevel gegeven 4 om my te verlossen; want ghy zijt mijne steenrotze ende mijne burcht.
2 Hebr. rotzsteen der wooninge.
3 T.w. uwen Engelen, als Psal. 91.11. ofte, ghy hebt verordineert, ordinantie gestelt, dat ick sal behouden worden.
4 Ofte, van.
 
4 Mijn Godt, bevrijdt my vande 5 hant des godtloosen; vande 6 hant des genen die 7 verkeerdelick handelt, ende des 8 opgeblasenen.
5 D. gewelt.
6 Hebr. palme.
7 Ofte, met onrecht omgaet.
8 Ofte, des wreeden, sueren, die alles verderft, wreveligen, geweldenaers. Het Hebr. woort komt van suer-deessem, waer by de Apostel den boosen oock vergelijckt 1.Cor. 5.8. ofte (als sommige meynen) door verwisselinge van een letter, van wrevel, ofte, gewelt.
 
5 Want ghy zijt mijne verwachtinge, Heere HEERE; mijn vertrouwen van mijner jeucht aen.
6 Op u heb ick gesteunt van den buyck aen; van mijns moeders ingewant aen zijt ghy mijn 9 uythelper: 10 mijn lof is geduerichlick van u.
9 Ofte, uyttrecker. And. uyt mijns moeders ingewant hebt ghy my getogen. Verg. Psal. 22.10, 11.
10 D. ick ben (ofte sal zijn) steets besich met u te loven ende te prijsen, daer toe ghy my van den beginne mijns levens hebt oorsake gegeven.
 
7 Ick ben 11 velen als een 12 wonder geweest: doch ghy zijt mijne stercke toevlucht.
11 Ofte, den Grooten.
12 Ofte, monster, waer van vele (ofte, de groote) by Sauls tijt vervaert ende verschrickt waren geweest, meynende dat Godt my sonderlinge moest haten, om dat ick soo veel te lijden hadde. siet Psal. 31.12. ende vergel. ond. vers 11. Sommige verstaen, dat David hier vervolgt het gene hy in ’t voorgaende vers geseyt hadde, duydende dit op de wonderlicke verlossingen ende beschermingen, die Godt aen David boven aller menschen vermoeden doorgaens gedaen hadde, zijnde een wonder-teecken, waer door Godts volck soude leeren Gode te gelooven, ende vastlick aen te hangen, ende niet te twijffelen aen eene goede uytkomste van Davids lijden. Vergel. Iesa. 20.3. Ezech. 12.6, 11. met d’aent.
 
8 Laet mijnen mont 13 vervult worden met uwen lof; den gantschen dach, met uwe heerlickheyt.
13 Gelijck ghy te vooren gedaen hebt, alsoo geeft my nu wederom nieuwe oorsake van u te prijsen.
 
9 Verwerpt my niet in den tijt des 14 ouderdoms: en verlaet my niet, terwijlen mijne kracht vergaet.
14 Hier uyt, als oock uyt vers 18. wort afgenomen, dat David desen Psalm gemaect heeft over Absaloms conspiratie ende vervolginge.
 
10 Want mijne vyanden spreken van my: ende die op mijne 15 ziele 16 loeren, beraetslagen te samen;
15 D. die op my loeren, om my ’tleven te benemen. Vergel. Psal. 56.7.
16 Ofte, wacht houden, passen, ofte, mijne ziele bespieden.
 
11 Seggende; Godt heeft hem verlaten: 17 jaget na, ende grijpet hem, want daer en is geen 18 verlosser.
17 Vergel. 2.Sam. 17. versen 1, 2.
18 Niemant die hem nu konne verlossen uyt onse hant.
 
12 O Godt, en weest niet verre van my: mijn Godt, 19 haest u tot mijner hulpe.
19 Want Absaloms vervolginge quam hem seer haestelick ende onvoorsiens over. Siet 2.Sam. 15.14.
 
13 b Laetse beschaemt worden, laetse 20 verteert worden, die mijne ziele tegen zijn: laetse met smaet ende schande overdeckt worden, die mijn 21 quaet soecken.
b Psal. 35.4, 26. ende 40.15. ende 70.3.
20 Ofte, beswijcken.
21 Dat is, mijnen onderganck, uytroeyinge: als ond. vers 24.
 
14 Doch ick sal geduerichlick hopen; ende sal allen uwen lof 22 noch grooter maken.
22 Hebr. ick sal tot allen uwen lof toedoen. dat is, u meer prijsen als ick gedaen hebbe. Vergel. de maniere van spreken met 2.Chron. 10.11.
 
15 Mijn mont sal uwe gerechticheyt vertellen, den gantschen dach u heyl: hoewel ick de 23 getalen niet en weet.
23 D. de wercken uwer gerechticheyt ende uwes heyls zijn soo veel in getale, datter geen tellen aen en is.
 
16 Ick sal 24 henen gaen in de mogentheden des Heeren HEEREN: ick sal uwe gerechticheyt 25 vermelden, uwe alleen.
24 Als of hy seyde: Ick sal vrymoedich ende onbeschroomt daer henen treden, gesterckt zijnde door Godts almogende kracht. Ofte (als andere) ick sal my begeven in het verhael van uwe machtige daden, ich sal in die materie treden, hoe wel ick het niet en kan doen nae der selver weerdicheyt.
25 Ofte, meldinge doen, ophalen, gedachtenisse maken, houden: u alleen de eere gevende, dat ghy my soo dickwijls ende wonderlick door uwe gerechticheyt (als boven vers 2. ende onder vers 19.) verlost ende behouden hebt.
 
17 O Godt, ghy hebt my geleert van mijner jeucht aen: ende tot noch toe verkondige ick uwe wonderen.
18 Daerom oock, 26 terwijlen de ouderdom ende grijsicheyt daer is, en verlaet my niet, o Godt; tot dat ick 27 [desen] geslachte verkondige uwen 28 arm; allen 29 nakomelingen, uwe 30 macht.
26 Ofte, tot den ouderdom ende grijsicheyt toe. Siet van diergelijck gebruyck des Hebreeuschen woordekens Iob 1. op vers 18.
27 Dat is, den menschen, die nu t’samen leven. Siet Psal. 12. op vers 8.
28 D, uwe macht, gelijck het de Propheet selfs terstont verklaert.
29 Hebr. [die] komen sal.
30 Die ghy toont in my te verlossen, ende mijne vyanden te verdelgen.
 
19 31 Oock is uwe gerechticheyt, o Godt, tot in de hoochte; 32 ghy die groote dingen gedaen hebt: o Godt, wie is u gelijck?
31 Sommige hechten dese woorden aen ’t voorgaende aldus: ende uwe gerechticheyt, te weten, verkondige, [die] tot de hoochte toe [reyckt.] dat is, tot de hemelen. siet Psal. 36.6, 7. ofte, tot op ’t hoochste, te weten, verkondigende roeme.
32 Ofte, om dat ghy, ofte, want ghy, etc. and. ’t zijn groote dingen, die ghy gedaen hebt.
 
20 Ghy die my 33 vele benautheden ende 34 quaden hebt doen sien, sult 35 my 36 weder levendich maken: ende sult 37 my weder ophalen uyt de 38 afgronden der aerde.
33 Ofte, groote.
34 D. elenden hebt doen ondervinden. siet Iob 7. op vers 7.
35 And. ons.
36 Hebr. sult weder-keeren, sult my levendich maken. item, ghy sult wederkeeren, ghy sult my ophalen. hy wil seggen, ghy pleecht soo te doen, ghy sultet nu oock doen. Vergelijckt Psal. 85.7.
37 And. ons.
38 D. uyt diepe nooden.
 
21 Ghy sult mijne grootheyt vermeerderen, ende my 39 rontom vertroosten.
39 Hebr. ghy sult rondom gaen, ofte, omcingelen, ghy sult my vertroosten. dat is, ghy sult my van alle kanten troost laten wedervaren. Vergelijckt Psal. 45 op vers 5.
 
22 Oock sal ick u loven met het instrument der luyte, uwe trouwe, mijn Godt; ick sal u psalm-singen met de harpe: ô 40 Heylige Israëls.
40 Als Psal. 78.41. ende 89.19, etc. Dat is, die ghy, de heylicheyt selve zijnde, u volck heylicht, ende van u volck geheylicht wort, dat is, voor heylich bekent, geroemt, heylichlick ge-eert, ende van alle Afgoden afgesondert wort. siet Levit. 20. versen 8, 26. Iesa. 8.13. Matth. 6.9, etc.
 
23 Mijne lippen sullen juychen, wanneer ick u sal psalm-singen; ende mijne ziele, die ghy verlost hebt.
24 Oock sal mijne tonge uwe gerechticheyt den gantschen dach uytspreken: 41 want sy zijn beschaemt, want sy zijn schaemroot geworden, die mijn 42 quaet soecken.
41 David triumpheert door geloove, als siende voor oogen sijner vervolgeren onderganck. And. wanneer-se beschaemt, wanneerse schaemroot geworden zijn.
42 Als bov. vers 13.

Einde Psalm 71