Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 57 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 57

David voor Saul vluchtende, bidt Godt om genade ende bescherminge, waer van hy sich oock versekert, ende beschrijvende de bitterheyt sijner vyanden, voorseyt haren val, ende is bereyt om Godt te loven.
 
1 1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, 2 Altascheth, a als hy voor Sauls aengesichte vloodt, in de speloncke.
1 Als in den voorgaenden Psalm.
2 Dit houden sommige oock voor het begin van seker liet, onder de Ioden te dier tijt bekent, waer nae dese Psalm moeste gesongen worden. Andere meynen, dat het een kort begrijp zy van den inhoudt deses Psalms, daer in David in’t breede soude verklaren, dat hy in sijne benautheyt gewoon was angstelick tot Godt met dese weynich woorden te bidden: te weten, En verderft, ofte, vernielt niet.
a 1.Sam. 22.1. ende 24.4.
 
2 Zijt my genadich, o Godt, zijt my genadich; want mijne ziele 3 betrouwt op u, ende ick neme mijn toevlucht onder de schaduwe 4 uwer vleugelen: tot dat de 5 verdervingen sullen voor by zijn gegaen.
3 Ofte, neemt toevlucht tot u, ende soo in’t volgende.
4 Siet Ruth 2. op vers 12. ende ond. 61.5. ende 63.8.
5 Ofte, jammeren, elenden, ongelucken, ramp-spoedicheden, ramp-salicheden.
 
3 Ick sal roepen tot Godt, den Alderhoochsten, tot Godt, die’t aen my 6 voleynden sal.
6 T.w. sijn werck, dat hy met my begonnen heeft. Vergel. Psal. 138.8. Phil. 1.6.
 
4 Hy sal van den hemel 7 senden, ende my verlossen, 8 te schanden makende den genen die my 9 soeckt op te slocken, 10 Sela! Godt sal sijne goedertierenheyt ende sijne 11 waerheyt senden.
7 Sijne hant, hulpe, ofte H. Engelen, Siet Psal. 144.7. Dan. 3.28. ofte, sijne goedertierenheyt ende waerheyt, als volcht.
8 Ofte, tot smaetheyt brengende.
9 Siet Psal. 56. op vers 2.
10 siet Psal. 3. op vers 3.
11 Ofte, trouwe. D. hy sal sijne genadige beloften door datelicke hulpe getrouwelick volbrengen. Vergel. Psal. 40.12. ende 42.9.
 
5 Mijne 12 ziele is in’t midden der leeuwen, ick ligge [onder] 13 stoke-branden, menschen kinderen, welcker tanden 14 spiessen ende pijlen zijn: ende hare tonge een 15 scherp sweert.
12 D. ick, mijn persoon.
13 Hebr. vlammige, ofte, vlammende, waer door hy de flatteerders ende aendragers verstaet, die hem telkens verrieden ende by Saul aenbrachten, ende dien tegen hem ophitsten. siet 1.Sam. 23.19, 20. ende 24.10. ende 26.1.
14 Dat is, gelijck spiessen, etc. Hebr. spiesse.
15 Vergel. Psal. 55.22. ende 59.8.
 
6 b 16 Verheft u boven de hemelen, ô Godt: uwe eere zy over de gantsche aerde.
b Psal. 108.6.
16 Vergel. vers 4. om dat Godt sich stille hieldt, maeckten Davids vyanden haer wijs, dat Godt sijner niet en achtede, ende haer godtloos doen voor goet kende, waermede sy Godt onteerden: hierom bidt hy, dat Godt van den hemel op der aerden het contrarie opentlick toone, tot eere sijner gerechticheyt ende waerheyt. Vergelijckt Psal. 58. versen 11, 12.
 
7 Sy hebben een net bereydt voor mijne gangen, 17 mijne ziele was nedergebuckt; c sy hebben eenen kuyl voor mijn aengesicht gegraven: sy zijnder midden in gevallen, Sela!
17 Ick was schier in haer net gevangen, ick was aen’t vallen, wil hy seggen.
c Psal. 7.16. ende 9.16.
 
8 d Mijn herte is 18 bereyt, o Godt, mijn herte is bereydt: ick sal singen, ende psalm-singen.
d Psal. 108.2, etc.
18 Ofte, gesterckt. Siet Psal. 108.2, etc. ende d’aenteeck. aldaer.
 
9 Waeckt op mijne 19 eere, waeckt op, ghy luyte ende harpe: ick sal in den dageraet opwaken.
19 Als Psal. 16.9. Siet aldaer.
 
10 e Ick sal u loven onder de volcken, o Heere: ick sal u psalm-singen onder de natien.
e Psal.108.4.
 
11 f Want uwe goedertierenheyt is groot tot aen de hemelen: ende uwe waerheyt tot aen de bovenste wolcken.
f Psal. 36.6. ende 108.5.
 
12 20 Verheft u boven de hemelen, o Godt: uwe eere zy over de gantsche aerde.
20 Als bov. vers 6.

Einde Psalm 57