Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 52 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 52

David straft Doëgs godtloosen hoochmoet, ende verraderlicke trouwloosheyt: verkondigt hem Godes oordeelen, waer door de kercke oorsake sal hebben om Godt te vreesen, ende Doëg te bespotten: troost ende verheucht sich selven door het geloove van Godts bestandige goedertierenheyt.
 
1 1 EEn’ onderwijsinge Davids: voor den 2 Opper-sang-meester.
1 Siet Psal. 32. op vers 1.
2 Siet Psal. 4. op vers 1.
 
2 a Als Doëg de 3 Edomiter, gekomen was, ende Saul te kennen gegeven, ende tot hem geseyt hadde: David is gekomen ten huyse van 4 Achimelech.
a 1.Sam. 22.9. etc.
3 Een van Esaus (oock genoemt Edom, Gen. 25.30.) nakomelingen, ofte immers soo lange onder haer verkeert hebbende, dat hy (nae sommiger gevoelen) den naem daer van bekomen mach hebben. Hebr. Adomiter. als 1.Sam. 22.9. oock Deut. 23.7. 1.Reg. 11.17, etc.
4 Des Priesters, om met hem tegen u te conspireren, alsoo Doëg dit valschlick duydde. siet 1.Sam. 22.13.
 
3 Wat roemt ghy u in’t 5 quade, o ghy 6 geweldige? Godts 7 goedertierenheyt [duert doch] den gantschen dach.
5 Dat ghy my, ende Godts Priesteren, te Nob hebt aengedaen. Siet 1.Sam. 22.18, 19.
6 Want hy was by Saul in groot credijt, ende een van sijne opperste herders ende officieren 1.Sam. 21.7. ende 22.9. hier op was hy stout ende trots. vers 9.
7 Over alle de sijne, ende mede over my, so dat ghy u ydelick beroemt, als of ghy my bereets hadt t’ondergebracht.
 
4 Uwe tonge 8 denckt 9 enckel schade: als een geslepen scheermes, 10 werckende bedroch.
8 D. uytert niet dan u voor-bedacht ende gepractizeert quaet.
9 Hebr. schaden, ofte, elenden. D. niet dan leedt ende verderf der vroomen.
10 Dat in plaetse van hayr-scheren, yemanden quetst, ofte den keel afsteeckt: ofte, men kan’t duyden op Doëg selfs, aldus: ô ghy wercker des bedrochs, als te vooren, ghy geweldige.
 
5 Ghy hebt het quade liever dan het goede: de leugen, dan gerechticheyt te spreken, 11 Sela!
11 Siet Psal. 3. op vers 3.
 
6 Ghy hebt lief alle woorden van 12 verslindinge, [ende] eene tonge des 13 bedrochs.
12 Streckende tot verslinden, ende opslocken.
13 D. eene bedriegelicke tonge.
 
7 Godt sal u 14 oock 15 afbreken in eeuwicheyt: hy sal u 16 wechrapen, ende u uyt de 17 tente uytrucken: ja hy sal u uytwortelen uyt den 18 lande der levendigen, Sela!
14 Op sulcke sonden sulcke straffen.
15 Als men een gebouw (als huysen, altaren, etc.) af breeckt ende verdestrueert.
16 Ofte, grijpen, gelijckmen eene kole vyers metter tange in der haest grijpt. Iesa. 30.14.
17 D. uwe wooninge.
18 D. uyt dese werelt, uyt dit leven. Siet Psal. 27. op vers 13.
 
8 Ende de rechtveerdige sullen’t sien, ende 19 vreesen: ende sy sullen over hem 20 lacchen, [seggende]:
19 Haer ontsettende over dit rechtveerdich oordeel Godts, ende daer door gesterckt worden in sijner vreese ende ontsach.
20 Van wegen de rechtveerdige straffe Godes over desen verdwaesden ende bitteren vyant van Godt ende alle vroome, haer heylichlick verheugende, ende Doëgs ydelen troost bespottende.
 
9 Siet den man, [die] Godt niet en stelde tot sijne sterckte, maer vertrouwde op de 21 veelheyt sijns rijckdoms: hy was sterck geworden door sijn 22 beschadigen.
21 Ofte, grootheyt.
22 Hebr. door sijne schade, ofte, elende, jammer, leedt. T.w. dat hy den vroomen aen dede, als vers 4.
 
10 Maer ick sal zijn als een 23 groene olijf-boom in Godes huys: Ick vertrouwe op Godts goedertierenheyt eeuwichlick ende altoos.
23 Vergel. Psal. 92. versen 13, 14. Ier. 11.16.
 
11 Ick sal u loven in eeuwicheyt, b om dat ghy’t 24 gedaen hebt: ende ick sal uwen 25 Name verwachten, want 26 hy goet is 27 voor uwe 28 gunst-genooten.
b Psal. 22.32.
24 Dat is, om dat ghy’t sult hebben gedaen, te weten, dien trotzen vyant gestraft, ende my bewaert tot het beloofde Coninckrijcke, het welcke David door den prophetischen Geest soo seker stelt, als of het bereets geschiet ware.
25 D. u selfs, de waerheyt ende vervullinge uwer beloften, waer door ghy u metter daet bewijst sodanich te zijn, als ghy u in u woort beschrijft, ende als by uwen Naem noemt. Vergel. 54.3, 8. ende 56.5, 11.
26 Te weten, uwen naem, die is goet, dat is, ghy zijt lieflick ende troostelick: ofte, het is goet, te weten, u te loven ende uwen naem te verwachten. Vergel. Psal. 92.2.
27 D. hier, voor de oogen, in tegenwoordicheyt, ofte, tegen over.
28 Siet Psal. 4. op vers 4.

Einde Psalm 52