Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 3

David claecht over de menichte ende trotzheyt sijner vyanden: troost ende sterckt sich daertegen door sijn vertrouwen ende gerustheyt in Godt, ende veelvoudige ondervindinge sijnes genadigen bystants in verleden tijden, ende bidt om sijner, ende der kercken behoudenisse.
 
1 EEn Psalm Davids, als hy a vloodt voor het aengesichte sijns soons Absaloms.
a 2.Sam. capp. 15. 16. 17. 18.
 
2 ô HEERE, hoe zijn mijne tegenpartijders 1 vermenichvuldicht? vele staen tegen my op.
1 Want meest alle stammen Absalom byvielen. siet 2.Sam. 15.10, 11, 12. ende 17.11, 13, 24, etc.
 
3 Vele seggen 2 van mijne ziele; Hy en heeft 3 geen heyl by Godt, 4 Sela!
2 D. van my, van mijn persoon. Siet Genes. 12. op vers 5. And. tot mijn ziele.
3 Het Hebr. woort dat heyl ofte behoudenisse beteeckent, heeft hier een letter meer als ordinaris, het welcke sommige houden te strecken tot vermeerderinge, ofte uytbreydinge, ende settent over, gantsch geen heyl.
4 Dewijle de musijcke, by Godts volck inden Ouden Testamente gebruyckt, hedendaechs onbekent is, so isser verscheyden gevoelen van dit woordeken, Selah: doch wort by de meeste daer voor gehouden, dat het diende om te kennen te geven, eene bysondere beweginge ende aendacht des herten, die de dichter (door Godts Geest gedreven) over de voorgaende woorden gehadt hadde, ende diemen in’t lesen, spreken, ende singen, met aendachtich rijsen, verheffen, verstijven, ofte dalen der stemme moeste uytdrcken: het wort gemeenlick in’t eynde der versen gevonden, behalven. Psal. 55.20. ende 57.4. Habac. 3.3, 9. daer’t in’t midden staet.
 
4 Doch ghy, HEERE, zijt een schilt 5 voor my, mijne 6 eere, ende die mijn hooft 7 opheft.
5 Ofte, om my henen, omtrent my. D. mijn beschermer, van wat zijden de vyanden my mogen bestrijden. Siet Genes. 15.1. Deut. 33.29. Psal. 84.12.
6 D. d’autheur mijner eere.
7 D. die door genadige verlossinge, victorien ende triumphen, maeckt dat ick mijn hooft vrymoedichlick mach opsteken. siet Psal. 27.6. ende 110.7.
 
5 Ick riep met mijne stemme tot den HEERE, ende hy verhoorde my van den berch sijner 8 heylicheyt, Sela!
8 (Als Psal. 2.6.) daer de Arke des verbonts was. Siet 2.Sam. 15. op vers 32. Dit spreeckt David vanden voorgaenden tijt, daer uyt vertrouwende, dat hem Godt nu oock niet en soude verlaten, vermits de beloften, die hy hem gedaen hadde.
 
6 b Ick 9 lach neder ende sliep; ick ontwaeckte, want de HEERE ondersteunde my.
b Psal. 4.9.
9 Dese maniere van spreken beteeckent eenen gerusten, sekeren, veyligen staet, datmen sonder bekommernisse is van perijckel ende schade, hebbende voor Godt eene goede conscientie, ende op hem alle sorge werpende. Siet Levit. 26.6. Iob 11.19. onder Psal. 4.9. Prov. 3.24. Ezech. 34.25.
 
7 c Ick en sal niet vreesen voor tien-duysenden des volcks, die hen rontom tegen my setten.
c Psal. 27.3.
 
8 10 Staet op, HEERE, verlost my, mijn Godt; want ghy hebt 11 alle mijne vyanden op’t kinnebacken geslagen, de 12 tanden der godtloosen hebt ghy verbroken.
10 Menschelick van Godt gesproken: gelijckmen tot menschen, die stil sitten, ende de hant niet aen’t werck slaen, pleecht te seggen, Staet op, aenvaert het werck: Alsoo bidt David, dat Godt het werck sijner verlossinge by der hant neme.
11 Die my te vooren onrechtveerdelick hebben vervolgt, hebt ghy opentlick te schande gemaeckt, doet nu van gelijcken aen dese. Vergel. Iob 16.10.
12 Siet Iob 29. op vers 17.
 
9 d Het heyl is 13 des HEEREN; uwen segen 14 is over u volck, Sela!
d Prov. 21.31. Iesa. 43.11. Ierem. 2.23. Hos. 13.4. Apoc. 7.10. ende 19.1.
13 Ofte, by den Heere. dat is, hem komt, ofte, behoort toe te verlossen, by hem alleen is verlossinge, behoudenisse, overwinninge, ende salicheyt: voor my (wil hy seggen) ende alle vroome. Dit stelt hy tegen het seggen sijner vyanden, boven vers 3.
14 And. zy.

Einde Psalm 3