Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 21

David danckt Godt, voor sich, ende in den name der kercke, voor d’ontfangene victorien ende den gesegenden staet sijns Coninckrijcks, zijnde een voor-beelt des eeuwigen Conincks ende Coninckrijcks Iesu Christi: ende propheteert de bestandicheyt van beyden, mitsgaders den onderganck aller vyanden van dien, tot Godes lof.
 
1 EEn Psalm Davids, voor den 1 Opper-sang-meester.
1 Siet Psal. 4 op vers 1.
 
2 ô HEERE, de Coninck is verblijdt over uwe sterckte; ende hoe seer is hy verheugt over u heyl?
3 Ghy hebt hem sijns herten wensch gegeven; ende 2 d’ uytsprake sijner lippen en hebt ghy niet geweert, 3 Sela!
2 D. ’t gene hy tot u in sijn gebedt uytgesproken ende van u begeert heeft.
3 Siet Psal. 3. op vers 3.
 
4 Want ghy komt hem voor met segeningen van’t goede; op sijn hooft settet ghy eene Kroone van fijnen goude.
5 Het 4 leven heeft hy van u begeert, 5 ghy hebt het hem gegeven; 6 lengte van dagen, eeuwichlick ende altoos.
4 Als hy van wegen sijne vyanden in doots perijckel was. verstaet met Godts genadigen segen, daer by. Vergel. Psal. 30.6. ende 133.3.
5 And. ghy hebt hem gegeven lengte van dagen, etc.
6 D. een lanck leven. Vergel. Deut. 30.20. dit siet wel eensdeels nae het lichaem op David, die in goeden ouderdom is gestorven, maer streckt sich oock voorts op den Messiam, Davids zaet nae den vleesche, (Siet Iesa. 53.10.) ende wijders op David ende alle leden Christi, ten aensien dat sy door ’t geloove in hem het eewich leven hebben.
 
6 Groot is sijne eere door u heyl; Majesteyt ende heerlickheyt hebt ghy hem toegevoegt.
7 Want ghy settet hem [tot] 7 segeningen in eeuwicheyt; ghy vervrolickt hem door vreuchde met u 8 aengesicht.
7 Vergel. Gen. 12. op vers 2. Iesa. 19.20. Ezech. 34.26.
8 Siet Num. 6. op versen 25, 26. ende Psal. 16.11.
 
8 Want de Coninck vertrouwt op den HEERE, ende door de goedertierenheyt des Alderhoochsten en sal hy niet 9 wanckelen.
9 Als boven Psal. 15.5.
 
9 Uwe hant sal 10 alle uwe vyanden 11 vinden; uwe rechter-hant sal uwe haters vinden.
10 And. sal [wrake] vinden voor alle, etc. ofte, sal genoechsaem zijn voor alle uwe vyanden, te weten, om die te dempen.
11 D. Aentreffen, grijpen ende straffen.
 
10 Ghy sultse setten als eenen vyerigen oven ter tijt uwes [toornigen] 12 aengesichts; De HEERE salse in sijnen toorn verslinden, ende het vyer salse verteeren.
12 D. uwes toorns, dat is, wanneer ghyse in toorne sult aensien, oordelen ende straffen. Vergel. Psal. 34.17. ende Gen. 32.20. Levit. 17.10. ende 20.6. Ierem. 3.12. ende 4.26. Thren. 4.16. merckt, dat het aengesicht Godts hier genomen wort voor sijnen toorn, ende bov. vers 7. voor sijn gunst. Vergel. Psal. 25.18, 19.
 
11 Ghy sult hare 13 vrucht van der aerde verdoen; ende haer 14 zaet van de kinderen der menschen.
13 De vrucht haers lichaems (als de Schrift spreeckt), dat is, hare kinderen: anders wort oock door de vrucht van yemants hant verstaen, ’t gene hy door sijnen arbeyt verkrijcht, ofte overwint. Prov. 31.16, 31.
14 D. kinderen ofte nakomelingen.
 
12 Want sy hebben quaet tegen 15 u aengeleyt; sy hebben een schendelicke daet bedacht, [doch] sullen niets vermogen.
15 Want Godt rekent hem selven aengedaen te worden, datmen sijnen volcke aendoet. siet Gen. 20. op vers 6.
 
13 Want ghy sultse setten tot een 16 wit, met uwe 17 pezen sult ghy op haer aengesicht toeleggen.
16 Hebr. schouder, ofte, dijck. dat is, eene opgehoochde ofte uytstekende plaetse, daer op ghy, als op een doelwit, sult micken, om haer recht in’t gesicht te treffen.
17 Hebr. koorden, dat is, de peze van den boge. verstaet, de pijlen op uwen boge toerichten.
 
14 Verhoogt u, HEERE, in uwe sterckte; so sullen wy singen, ende uwe macht met Psalmen loven.

Einde Psalm 21