Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 130 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 130

Dese Psalm is een hertgrondelick gebedt eenes godtsaligen menschen, seer beroert zijnde van wegen sijne sonden, vertrouwende nochtans vastelick dat Godt hem de selve vergeven sal, vermanende Israël oock op den Heere te hopen.
 
1 1 EEn Liedt Hammaaloth. 2 Uyt de diepten roepe ick tot u, o HEERE.
1 Siet 120.1.
2 D. gedrongen ende genootsaeckt zijnde door groote elenden ende ongrondelicke benaeuwtheden. Siet Psal. 69.3, 15.
 
2 Heere, 3 hoort nae mijne stemme: 3 laett uwe ooren opmerckende zijn op de stemme mijner smeeckingen.
3 . 3 Dit is al menschelicker wijse gesproken.
 
3 a So ghy, HEERE, de ongerechticheden 4 gade slaet: Heere, 5 wie sal bestaen?
a Psal. 143.2.
4 Verstaet hier by, Ende die op het hoochste na uwe rechtveerdicheyt straffen wilt.
5 T.w. in u oordeel. als of hy seyde, Niemant.
 
4 Maer b by u is vergevinge, op dat ghy 6 gevreest wort.
b 2.Sam. 24.14.
6 Te weten, met een kinderlicke vreese. alle die vastelick vertrouwen, dat om Christi wille hare sonden vergeven zijn, die beminnen Godt: ende als goede kinderen vreesen sy hem te vertoornen. Luc. 7.47.
 
5 c Ick 7 verwachte den HEERE, d mijne ziele verwacht, ende 8 ick hope op sijn woort.
c Psal. 27.14. Hab. 2.3.
7 De sin is: Om dat ick weet, dat de Heere soo goedertieren is, daerom verwacht ick met een vast vertrouwen, dat hy my, nae sijne beloftenisse, mijne sonden vergeven, ende uyt alle elende verlossen sal.
d Psal. 40.2.
8 D. ick wachte op ’t gene dat hy in sijn woort allen geloovigen belooft heeft, ende my in’t besonder.
 
6 e Mijne ziele [wacht] op den Heere, meer dan de wachters op den morgen: de wachters op den morgen.
e Psal. 5.4. ende 119.147. ende 123.1.2.
 
7 9 Israël hope op den HEERE, 10 Want by den HEERE is goedertierenheyt, ende by hem is veel verlossinge.
9 Als of hy seyde: Gelijck ick op den Heere wachtende, hulpe ende verlossinge verkregen hebbe: Soo doe oock Israel, D. de kercke Godes, ende alle godtsalige in ’t besonder. And. ô Israël hoopt op den Heere.
10 D. want hy verloster vele, van vele ende groote sonden, door sijne groote ende menichvuldige barmherticheyt.
 
8 Ende hy sal 11 Israël verlossen van alle sijne ongerechticheden.
11 Dat is, sijn volck van Israel.

Einde Psalm 130