Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 127 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 127

Desen Psalm leert, dat alle welstant van den segen des Heeren komt, beyde in Steden ende huysgesinnen, ende dat goede kinderen een geschenck Godes zijn.
 
1 1 EEn Liedt Hammaaloth, 2 van Salomo. So de HEERE 3 het Huys niet en bouwt, te vergeefs arbeyden des selven bouwlieden daer aen: so de HEERE 3 de Stadt niet en bewaert, te vergeefs waeckt de wachter.
1 Siet Psal. 120.1.
2 D. gedicht van Salomo. Anders voor Salomo, D. gedicht van David, tot onderwijsinge sijnes soons Salomo. alsoo oock Psal. 72.1.
3 . 3 Verst. hier door het bouwen ende bewaren des huyses ende der Stadt, niet alleen het materiale getimmer: Maer oock den staet ende ’t gouvernement, soo in het particulier, als in’t gemeen over Conincrijcken, landen en steden: kercken ende Gemeynten.
 
2 4 ’T is te vergeefs dat ghylieden 5 vroech opstaet, late 6 op blijft, 7 etet broot der smerten: ’t is alsoo, dat 8 hy ’t 9 sijnen beminden 10 [als in] den slaep geeft.
4 T.w. ten zy dat ghy den segen des Heeren hebt.
5 T.w. om te arbeyden.
6 Hebr. sitt. T.w. om met arbeyden den kost te winnen.
7 D. suer broot, Broot met veel sorge ende moeyte verkregen. siet de aenteeck. 1.Reg. 22. op vers 27. Anders broot der bekommeringen.
8 T.w. Godt.
9 ’Tschijnt dat David hier insonderheyt op Salomon siet, die 2.Sam. 12.25. genoemt wort Iedid-Iah. D. beminde des Heeren.
10 And. geeft hy sijnen beminden den slaep. Als of hy seyde, al het woelen ende sorgen en sal den mensche niet helpen, so hem de HEERE niet en segent: Maer die hy bemint ende segent, die sal genoech hebben, ende met gerusticheyt gaen slapen, sich selven ende de sijne, nae gedanen arbeyt, Godt den Heere bevelende.
 
3 Siet, de kinderen zijn 11 een erfdeel des HEEREN: 12 des buycks vrucht is 13 een belooninge.
11 D. een segen van den Heere gegeven, als Iob 20.29. Iesa. 54.17. Psal. 61.6.
12 D. de kinderen.
13 T.w. van den Heere gegeven. Men geeft somtijts belooninge, diemen schuldich is voor gedanen dienst, als Gen. 30.28. Num. 18.31. somtijts uyt gratie of uyt gunste, Rom. 4.4. Gelijck Godt sijnen dienaren geeft, Gen. 15.1. Ies. 62.1.
 
4 14 Gelijck de pijlen zijn inde hant eenes Helts: sodanich zijn 15 de sonen der jeucht.
14 De sin is, Gelijck een sterck man sijne pijlen op den vyant schietende, den selven quetst ende ommebrengt: Alsoo zijn de kinderen die wel opgetrocken zijn, haren ouderen een hulpe ende bystant tegen de vyanden der selver.
15 T.w. die geteelt zijn wanneer de ouders in den fleur hares levens zijn: Want sulcke kinderen zijn gemeenelick van kloecker nature, dan andre, ende sy komen d’ ouders haest in de hant. Aldus worden sonen des ouderdoms genoemt, de kinderen die in den ouderdom harer ouderen geboren worden, Genes. 37.7.
 
5 Welgeluckich is de man, 16 die sijnen pijl-koker met de selve gevult heeft: 17 sy en sullen niet beschaemt worden, als sy met de vyanden 18 spreken sullen in de poorte.
16 Die sijn huys vol van sulcke kinderen heeft.
17 D. sy en sullen uyt vreese harer wederpartyen hare rechtveerdige sake niet behoeven onbeantwoort te laten, als sy voor den Richter verschijnen.
18 D. te pleyten hebben voor ’t gerichte, ’t welck in de Stadts-poorten pleecht te geschieden. Siet d’aenteeck. Genes. 34.20.

Einde Psalm 127