Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 126 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 126

De Gemeente danckt Godt voor hare wonderbare verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, biddende dat hy sijn werck volbrengen wille.
 
1 EEn 1 Liedt Hammaaloth. Als de HEERE 2 de gevangene Zions 3 wederbracht, 4 waren wy gelijck de gene die droomen.
1 Siet Psal. 120. vers 1.
2 Hebr. de gevanckenisse. D. de gevangene Zions, D. het volck van Israel.
3 T.w. uyt de Babylonische gevanckenisse, etc.
4 De sin is, wy Ioden wederkeerende uyt de Babylonische gevanckenisse, wisten ende gevoelden wel dat het waer was, nochtans twijfelden wy of het in der daet waer was, of dat het eenen droom was. siet Ies. 29.7, 8. ende Actor. 12.9.
 
2 a Doe wert onse mont vervult met lacchen, ende onse tonge 5 met gejuych: doe seydemen onder de heydenen: De HEERE heeft groote dingen 6 aen 7 dese gedaen.
a Iob 8.21.
5 Of, met vrolick gesanck, alsoo oock onder vers 5.
6 Of, met. alsoo oock vers 3.
7 T.w. Ioden.
 
3 De HEERE heeft groote dingen by ons gedaen, [dies] zijn wy verblijdt.
4 O HEERE, 8 wendt onse gevanckenisse, 9 gelijck waterstroomen 10 in’t zuyden.
8 Hebr. Brengt onse gevanckenisse weder. De sin is, volvoert het aengevangene werck der verlossinge, mits oock weder-brengende onse mede-broeders die noch in Babylonien zijn.
9 D. dat sal soo aengenaem ende lieffelick zijn, gelijck het is wanneer de dorre ende heete zuydersche landen bewatert ende bevochticht worden.
10 D. in het hooge drooge lant. Siet Iud. 1.15.
 
5 11 Die met tranen zaeyen, sullen met gejuych maeyen.
11 Dit zijn de woorden der Ioden, die korts uyt de Babylonische gevanckenisse gekomen waren. als of sy seyden, Wy die ten tijde der Babylonische gevanckenisse met tranen gezaeyt hebben: sullen hier na met vreuchde maeyen, verheucht zijnde van wegen onse verlossinge uyt Babel.
 
6 Die 12 het zaet draegt 13 datmen zaeyen sal, 14 gaet al gaende ende weenende: [maer] voorseker sal hy met gejuych weder komen, dragende sijne schooven.
12 And. het kostelicke zaet, D. dat haer diere ingekocht staet.
13 Of, dat hy zaeyen sal. Hebr. de treckinge des zaets, ofte, het zaet der treckinge, T.w. dat uyt den zaed-sack getrocken wort.
14 Dese maniere van spreken beteeckent een geduerich ende neerstich gaen. De sin is, het gaet ons als den armen lants-lieden, die een weynich diere gekocht zaets hebbende, het welck sy wel behoeven souden tot haren nootdurft: ’t selve, genoech tegen haer herte, in den acker stroyen: Maer als de oogst-tijt komt, so zijnse heel blijde, om datse Godes rijcke segeninge sien.

Einde Psalm 126