Statenvertaling.nl

sample header image

Job 35 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 35

Iob wort weder berispt, dat hy sich te rechtveerdich hielt, vers 1, etc. ende wort gewesen op de grootheyt der Goddelicker Majesteyt, 4. hem wort oock geleert, waerom Godt eenige menschen laet in groote elende blijven, 9. wort vermaent op Godt te hopen, 14. die hem beneden sijne verdienste strafte, 15. ende sich te vernederen, 16.
 
1 ELihu 1 antwoordde voorder, ende seyde:
1 Siet bov. 34. op vers 1.
 
2 Houdt ghy dat 2 voor recht, [dat] ghy geseyt hebt: 3 Mijne gerechticheyt is meerder dan Godts?
2 D. voor eene goede, ende billicke sake, die in’t gerichte verdedicht kan worden. Siet bov. 34. de aenteeck. op vers 4.
3 Dit en hadde Iob niet formelick alsoo gesproken, maer Elihu wil het uyt sijne woorden besluyten, die hy daerom in het volgende vers voortbrengt.
 
3 Want a ghy 4 hebt geseyt, Wat 5 soudese 6 u baten? wat meer profijt sal ick 7 [daer met] doen, dan met mijne sonde?
a Iob 34.9.
4 Vergel. 9.20. ende 10.15.
5 T.w. uwe gerechticheyt.
6 N. uwen persoon, ô Iob.
7 D. met mijne gerechticheyt, ende vroomicheyt. Iob hadde sulcks geklaecht uyt onverduldicheyt, om dat hy vroom zijnde schrickelick geplaegt, ende wreedelick veroordeelt wiert.
 
4 Ick sal u 8 antwoorde geven, ende 9 uwen vrienden met u.
8 T.w. met de welcke ick u wederleggen sal.
9 T.w. die tegen u gehandelet, doch u ten vollen niet beantwoordet en hebben. Evenwel Eliphaz hadde by nae het selve, dat hier nu van Elihu voortgebracht wort, versen 6, 7. te vooren geseyt, bov. cap. 22. versen 2, 3. Sommige duyden’t op de gene die het met Iob hielden. Vergel. cap. 18.2.
 
5 Bemerckt den hemel, ende siet; ende aenschouwt de 10 bovenste wolcken, sy 11 zijn hooger dan ghy.
10 Siet Deut. 33. op vers 26.
11 De sin is; Zijn de wolcken hooger, hoe veel te meer Godt? Is Godt hooger, wat kont ghy hem helpen met uwe vroomicheyt, ofte schaden met uwe sonde?
 
6 Indien ghy sondicht, 12 wat bedrijft ghy tegen hem? indien uwe overtredingen menichvuldich zijn, 13 wat doet ghy hem?
12 T.w. daermede ghy hem, dat is, Godt soudt mogen beschadigen.
13 T.w. wat quaet, schande, ofte nadeel.
 
7 b Indien ghy rechtveerdich zijt, wat geeft ghy 14 hem? ofte wat ontfangt hy uyt uwe hant?
b Iob 22.2. Psal. 16.2. Rom. 11.35.
14 Verstaet, niet met allen; dat is, hy en heeft geen profijt, nochte bate van uwe gerechticheyt. Vergel. Psal. 16. vers 2. ende 50.10, 11, 12.
 
8 Uwe godtloosheyt soude zijn 15 tegen eenen man gelijck ghy zijt, ende uwe gerechticheyt 16 voor eens 17 menschen kint.
15 T.w. om hem te beschadigen.
16 T.w. om hem voordeelich te zijn, ende eenige weldaet te bewijsen.
17 Siet 1.Reg. 8. op vers 39.
 
9 18 Van wegen [hare] 19 grootheyt doen 20 sy de onderdruckte roepen: 21 sy schreeuwen van wegen 22 den arm der 23 grooten.
18 Elihu schijnt hier te sien op de woorden Iobs, bov. cap. 24. vers 12. de welcke hy t’ onrechte alsoo soude duyden, als of Iob daer mede Godt van ongerechticheyt beschuldicht hadde. Want Iob hadde Godt sijne eere gegeven, vers 12. ende den verdruckten de schult opgeleyt vers 13.
19 D. groot gewelt.
20 T.w. de godtloose.
21 T.w. de verdruckte.
22 D. het gewelt, ende den overlast. Vergel. ende siet bov. 22. op vers 8.
23 D. der machtigen, ende geweldigen.
 
10 24 Maer 25 niemant en seyt, Waer is Godt, 26 mijn Maker; 27 die de Psalmen geeft in der nacht?
24 Elihu geeft reden waerom de verdruckte in haren noot niet geholpen en worden.
25 Te weten, der gener, die onderdrucket worden. Hebr. maer hy en seyt niet.
26 Hebr. mijne Makers, in’t getal van velen. Vergel. Gen. 20. op vers 13. Item siet bov. 32. op vers 22.
27 D. die in de nacht selve, alsmen ligt om te rusten, den menschen door sijne weldaden oorsake geeft van singen. Vergel. Psal. 42.9.
 
11 28 Die ons geleerder maeckt, dan de beesten der aerde; ende ons wijser maeckt dan het gevogelte des hemels.
28 D. die ons met reden, verstant, ende wijsheyt begaeft boven de onredelicke dieren, so dat wy hem behooren recht te kennen, ende inden noot aen te soecken.
 
12 29 Daer 30 roepen sy; c maer hy en antwoordt niet, van wegen den 31 hoochmoet der boosen.
29 T.w. in haren noot, als sy verdrucket worden.
30 T.w. tot Godt.
c Iob 27.9. Prov. 1.28. ende 15.29. Ies. 1.15. Ierem. 11.11. Ioh. 9.31.
31 D. het trotsich gewelt der gener, van de welcke sy verdrucket worden. Hoewel haer roepen niet vergeselschapt was met godtvruchticheyt. als het volgende verklaert. siet oock bov. versen 9, ende 10.
 
13 Gewisselick en sal Godt de 32 ydelheyt niet verhooren: ende de Almachtige en sal die niet aenschouwen.
32 Dat is, de ydele menschen, die ledich zijn van het rechte geloove, ende de ware godtvruchticheyt. Alsoo snootheden, voor snoode menschen, Psal. 12.9. bedroch, voor bedriegers, Prov. 12.24. valscheyt, voor valschaert, Prov. 17.4. begeerte, voor begeerige, Prov. 21.26. Siet oock bov. 24.20. ende d’aenteeck. op het woort, onrecht.
 
14 33 Dat ghy oock geseyt hebt; Ghy en sult hem niet aenschouwen: 34 daer is [nochtans] gerichte voor sijn aengesichte: wacht ghy dan op hem.
33 Elihu keert hem tot Iob, verhalende het gene hy geseyt hadde, bov. 23. vers 8, 9. De sin is, So Godt der ydeler menschen gebeden niet en verhoort, hy en sal oock niet aensien de gene, die voorgeven, datse Godt niet en sien, ende hem niet vinden en konnen, als sy in haren noot door den gebede tot hem vlieden.
34 Dat is, hoe wel ghy meynt, dat u ongelijck geschiet, daer is nochtans oordeel, ende gerechticheyt by Godt, om met een yeder te handelen nae behooren. Hierom werpt u vertrouwen op den Heere, ende wacht op eene salige uytkomste. Psal. 37.5, 6, 7. ende 55.23.
 
15 d Maer nu, dewijle 35 het niets en is, dat 36 sijn toorn [Iob] 37 besocht heeft, ende hy 38 [hem] niet seer in overvloet doorkent en heeft;
d Iob 11.6.
35 D. eene seer geringe straffe, ten aensien van ’t gene Iob verdient hadde. Elihu dit sprekende keert hem tot de omstanders.
36 D. Godts toorn.
37 Siet Genes. 21. op vers 1.
38 Te weten, Godt. Sommige setten dit versken aldus: Maer nu om dat sijn toorn [Iob] niet besocht en hadde, ende hy in grooten overvloet dien niet gekent en hadde, etc. Verstaende dit van Iobs voorgaenden voorspoedigen staet, ende dat hy derhalven uyt ongewoonte van tegenspoet onverduldich gesproken hadde.
 
16 So heeft Iob 39 in ydelheyt sijnen mont geopent, [ende] sonder wetenschap woorden vermenichvuldicht.
39 D. met onverstandicheyt. Verg. bov. 27. op vers 12.

Einde Job 35