Statenvertaling.nl

sample header image

Job 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 25

Bildad draecht Iob vooren Godes schrickelicke Majesteyt, vers 1, etc. op dat hy sich niet en rechtveerdige voor Godt, dewijle hy als andere menschen onreyn was, 4. ende selfs de hemelsche lichten voor Gode haer schijnsel verliesen moeten, 5.
 
1 DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde:
2 1 Heerschappye, ende vreese zijn 2 by hem: hy 3 maeckt vrede in 4 sijne hoochten.
1 D. het opperste regiment, vereenicht met eene oneyndelicke macht, ende onbegrijpelicke Majesteyt, die van allen te vreesen is.
2 Naeml. by Godt: met den welcken nochtans ghy, o Iob, hebt willen rechten, bov. 23.3, 4. daer het u beter betamen soude u onder sijne almogende hant met vreese, ende aenbiddinge te verootmoedigen.
3 Ofte hy houdt. De sin is, dat Godt in gehoorsaemheyt, ende goede order onderhoudt alle de hemelsche schepselen, niet alleen de redelicke, als de Engelen, maer oock de onredelicke, als sonne, mane, sterren, etc. waer uyt Bildad besluyt, dattet dwaesheyt voor Iob was, eenigen twist tegen sulcken Almogenden aen te vangen; gemerckt hy hem soo wel, als de voorgemelde schepselen soude weten in order, ende bedwanck te houden.
4 Dat is, in de hemelen, onder sijne Engelen. Vergel. bov. 16. op vers 19.
 
3 Isser een getal sijner 5 benden? ende over wien en staet sijn 6 licht niet op?
5 Verstaet de Engelen, mitsgaders alle andere creaturen, die Gode als groote heyrlegeren ten dienste staen moeten, wanneer hy de boose straffen wil; sulcks dat niemant hem wederstaen en kan. Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
6 D. de sonne, waer door Godt niet alleen den mensche, maer oock de geheele nature goet doet. Alsoo ond. 31.26. ende 37.21. Ofte verstaet Godts almachticheyt, ende de over-al-tegenwoordige regeringe, waer door hy alle dingen in’t gemeen, ende in’t bysonder onderhout, ende regeert, gelijck het licht der sonne over alle schepselen uytgebreydt is, om ontrent de selve te wercken, Matt. 5.45. Ioan. 1.4. Act. 17.28. Hebr. 1.3.
 
4 Hoe soude dan een mensche a rechtveerdich zijn by Godt? ende b hoe soude hy suyver zijn, die van eene vrouwe geboren is?
a Iob 4. versen 17, 18, 19. ende 15. versen 14, 15, 16.
b Iob 15.14.
 
5 Siet, 7 tot de Mane toe, c ende sy en sal geen schijnsel geven: ende de Sterren en zijn niet suyver in sijnen oogen.
7 D. men hebbe sijne bemerckinge, van den oppersten hemel nederwaerts, tot den omme-loop der mane; ende ghy en sult nieuwers eenigen glantz, klaerheyt, suyverheyt, ofte heerlickheyt vinden, die met de Majesteyt Godes te vergelijcken zy. Van de mane maeckt hy gewach, ende niet van de sonne, om dat hy die, als naest ons gesichte zijnde, tot een exempel heeft willen stellen, daer onder begrijpende alle de andere hemelsche lichten.
c Iob 15.15.
 
6 d Hoe veel te min de 8 mensche, [die] eene made is; ende des menschen kint, [die] een e worm is?
d Iob 4.19.
8 Dese naem, ende de volgende, des menschen kint, raken in’t gemeyne alle menschen, ende daerom oock ’t gene dat van de selve hier geseyt wort. Siet boven 5. op vers 17. ende 1.Reg. 8. op vers 39.
e Psal. 22.6.

Einde Job 25